genetica
Joop’s Biologie-3 serie
4VWO
Joop de Steeg
, Hoofdstuk 3; genetica
- Je kunt omschrijven wat een fenotype en wat het genotype van een organisme is.
Het fenotype is de waarneembare eigenschap van
een organisme, het genotype zijn de genen die
zorgen voor de eigenschappen van het organisme.
Een mens heeft in een lichaam 23 paar
chromosomen, 46 totaal. 22 paar daarvan zijn
autosomen. Het laatste paar zijn
geslachtschromosomen. Chromosomen die gelijk
zijn in zowel lengte als vorm noem je homologe
chromosomen. Afbeelding 17: karyotype/karyogram
Een karyotype of een karyogram is een rangschikking van chromosomen.
- Je kunt omschrijven wat DNA-sequentie en genexpressie betekenen.
Een gen is een deel van een chromosoom dat een bepaalde erfelijke eigenschap bevat of een deel
van een eigenschap. Een allel is een variant van een gen.
DNA is opgebouwd uit verschillende stoffen, namelijk
fosfaatgroepen, desoxyribose en stikstof.
DNA bestaat uit vier verschillende basen. A, T, C en G. Waarvan
A altijd samengaat met T en C altijd met G.
Als genen aan staan noem je dat genexpressie. Wanneer ze uit Afbeelding 18: DNA-streng met basen
staan noem je dat inactivatie.
- Je kunt uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de
combinatie van genotype en de invloed van milieufactoren.
Hoe je bent (je fenotype) wordt niet alleen bepaald door je genen maar
ook door je omgeving. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een eeneiige
tweeling. Deze kunnen allebei toch nog heel erg anders zijn. In de
afbeelding hiernaast zie je een eeneiige tweeling waarvan een van de
twee is gaan roken en de ander niet. Deze milieufactor heeft zichtbaar
iets verandert. Afbeelding 19: invloed van roken op je
fenotype
- Je kunt uitleggen hoe het fenotype van een organisme tot stand
komt en hierbij de begrippen homozygoot, heterozygoot en dominant en recessief
gebruiken.
Het fenotype is hetgeen wat tot uiting komt bij iemand. Dit fenotype is bijvoorbeeld bruin haar. Het
genotype daarachter kan zijn Aa waarbij A staat voor bruin en a voor blond, en A dominant is. Beide
ouders geven een A of een a af.
Locus; plaats van een gen in een chromosoom.
Homozygoot; het genenpaar bestaat uit twee dezelfde allelen.
1
Biologie H3 Joop de Steeg – 4VWO