Samenvatting basiskennis taalonderwijs
Hoofdstuk 3 – Mondelinge taalvaardigheid
3.1 Taalverwerving
Verschillende theorieën over hoe kinderen hun taal verwerven
- Behaviorisme: kinderen leren taal door imitatie, de meest voorkomende woorden leren ze
voor het eerst. Dit is echter niet waar:
Kinderen produceren zinnen die ze nog nooit gehoord hebben, de meest voorkomende
woorden )ik, de) leren de kinderen niet als eerst. Voorbeeld van de ouders is wel
noodzakelijk! (Wolfskinderen: zonder contact opgegroeid → achterstand)
- Creatieve contructietheorie / mentalisme: kinderen beschikken zelf over een aangeboren
taalvermogen waarmee ze creatief zinnen kunnen bouwen. Een kind kan elke willekeurige
taal leren. Volgorde waarin een kind zich een taal eigen maakt, wordt bepaald door de
bioogische rijping (begin jaar 1).
- Interactionele benadering: aangeboren taalleervermogen, maar taalaanbod van de omgeving
en interactie is belangrijk.
Taalontwikkeling:
Fonologisch niveau: vormen van spraakklanken
Morfologisch niveau: manier waarop woorden gevormd worden
Semantisch niveau: betekenis van woorden
Syntactisch niveau: regels die er zijn voor het combineren van woorden
Pragmatisch niveau: regels eigen maken, taal gebruiken en communiceren
Twee taalverwervingsperioden:
1. De pre linguale periode (0 – 1 jaar)
a. Eerste woordjes, onsamenhangende klanken, huilen, vocaliseren: klinkers
produceren, vocaal spel: ook medeklinkers, verschil in hoogte, luidheid en duur,
brabbelen: klankgroepen herhalen
2. Linguale periode
➔ Vroeglinguale periode (1 – 2, 5 jaar): brabbelen, eenwoordzin, tweewoordzin,
meerwoordzin
➔ Differentiatiefase (2,5 – 5 jaar): ook morfologische en pragmatische aspecten van taal, de
taalontwikkeling verschilt hier per kind: op alle niveaus wordt ontwikkeld
➔ De voltooiingsfase (5 – 9 jaar): actieve woordenschat (3000 – 4000 woorden), passieve
woordenschat (6000 – 8000 woorden). Onderwijs speelt hierin een grote rol.
Simultane tweetaligheid: twee talen min of meer gelijktijdig leren
Successieve tweetaligheid: twee taal na de eerste taal leren
Interferentiefouten: fouten die voortkomen uit de verschillen tussen een eerste en een tweede taal.
Leren tweede taal > verschilt in tempo. Kinderen leren de tweede taal sneller dan volwassenen.
Hoofdstuk 3 – Mondelinge taalvaardigheid
3.1 Taalverwerving
Verschillende theorieën over hoe kinderen hun taal verwerven
- Behaviorisme: kinderen leren taal door imitatie, de meest voorkomende woorden leren ze
voor het eerst. Dit is echter niet waar:
Kinderen produceren zinnen die ze nog nooit gehoord hebben, de meest voorkomende
woorden )ik, de) leren de kinderen niet als eerst. Voorbeeld van de ouders is wel
noodzakelijk! (Wolfskinderen: zonder contact opgegroeid → achterstand)
- Creatieve contructietheorie / mentalisme: kinderen beschikken zelf over een aangeboren
taalvermogen waarmee ze creatief zinnen kunnen bouwen. Een kind kan elke willekeurige
taal leren. Volgorde waarin een kind zich een taal eigen maakt, wordt bepaald door de
bioogische rijping (begin jaar 1).
- Interactionele benadering: aangeboren taalleervermogen, maar taalaanbod van de omgeving
en interactie is belangrijk.
Taalontwikkeling:
Fonologisch niveau: vormen van spraakklanken
Morfologisch niveau: manier waarop woorden gevormd worden
Semantisch niveau: betekenis van woorden
Syntactisch niveau: regels die er zijn voor het combineren van woorden
Pragmatisch niveau: regels eigen maken, taal gebruiken en communiceren
Twee taalverwervingsperioden:
1. De pre linguale periode (0 – 1 jaar)
a. Eerste woordjes, onsamenhangende klanken, huilen, vocaliseren: klinkers
produceren, vocaal spel: ook medeklinkers, verschil in hoogte, luidheid en duur,
brabbelen: klankgroepen herhalen
2. Linguale periode
➔ Vroeglinguale periode (1 – 2, 5 jaar): brabbelen, eenwoordzin, tweewoordzin,
meerwoordzin
➔ Differentiatiefase (2,5 – 5 jaar): ook morfologische en pragmatische aspecten van taal, de
taalontwikkeling verschilt hier per kind: op alle niveaus wordt ontwikkeld
➔ De voltooiingsfase (5 – 9 jaar): actieve woordenschat (3000 – 4000 woorden), passieve
woordenschat (6000 – 8000 woorden). Onderwijs speelt hierin een grote rol.
Simultane tweetaligheid: twee talen min of meer gelijktijdig leren
Successieve tweetaligheid: twee taal na de eerste taal leren
Interferentiefouten: fouten die voortkomen uit de verschillen tussen een eerste en een tweede taal.
Leren tweede taal > verschilt in tempo. Kinderen leren de tweede taal sneller dan volwassenen.