Planten hebben bladgroen. Zo niet? Dan zijn ze als parasiet van andere planten afhankelijk
voor hun energievoorziening.
Soorten planten:
- Wieren & algen = eencellige of enkelvoudige meercellige waterplanten.
- Mossen = landplanten die in een vochtig milieu leven en een zwak transportsysteem
hebben -> kleine planten.
- Varens & zaadplanten = planten met een sterk transportsysteem. Dit zorgt ook voor de
stevigheid van de plant.
Zaadplanten:
- Planten zich voort door zaden en vruchten die door de bloem geproduceerd zijn.
- Leven meestal op het land.
- Worden verder ingedeeld in:
o Bedektzadigen = de zaden worden bedekt door een beschermende laag
Eenzaadlobbigen = hebben een zaadlob
Tweezaadlobbigen= zaad is in twee helften te delen
o Naaktzadigen (Coniferen) = de zaden worden niet bedekt door een
beschermlaag
- Bestaat uit de volgende organen:
o Wortel = zit onder de grond en bevat geen bladgroen
o Stengel
o Bladeren
- Hebben bloemen die zijn opgebouwd uit:
o Kelk
o Kroon
o Stamper = vrouwelijke geslachtsorgaan
Stijl
Stempel
Vruchtbeginsel = groeit uit tot een vrucht na de bevruchting
Zaadbeginsel =ontwikkelt zich na de bevruchting tot zaad
o Eicel
o Meeldraden = mannelijke geslachtsorganen
Helmknop
Twee helmvakjes = stuifmeelkorrels/pollen ontwikkelen zich
hier
Helmdraad
Voortplanting bij planten:
Bestuiving= stuifmeel komt op de stamper terecht, waardoor er een stuifmeelbuis groeit.
Deze buis groeit door de stempel naar de zaadbeginsels in het vruchtbeginsel. Via deze buis
kan vervolgens de stuifmeelkorrel de eicel bereiken en deze bevruchten. Er groeit dan een