Verdieping bestuursprocesrecht | Eindopdracht |14-10-2019 | Studentnummer: 1535005 |
BEROEPSCHRIFT
De Afdeling bestuursrechtspraak
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
Betreft: beroep tegen het besluit van het college van B&W van de gemeente Den Haag d.d. 24 juli
2019
Den Haag, 27 augustus 2019
Edelachtbaar college,
Hierbij stel ik namens de heer en mevrouw Ketelaar (hierna: eisers), wonende te Den Haag, aan de
Jan van Houtstraat 36, te dezer zake woonplaats kiezende te 2321 ES Leiden, aan het Steenschuur 25,
ten kantore van advocate [naam] beroep in tegen het bijgevoegde definitieve plaatsingsplan d.d. 24
juli 2019 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (hierna: het
college). Eisers kunnen zich niet met het besluit verenigen en voeren daartoe de volgende
beroepsgronden aan:
De feiten
1. Naar aanleiding van de Afvalstoffenverordening 2010 breidt de gemeente Den Haag het
aantal wijken waarin Ondergrondse restafval containers (hierna: ORAC’s) worden geplaatst
uit. Op 2 april 2019 heeft het college het ontwerp-plaatsingsplan voor het Geuzenkwartier in
Scheveningen goedgekeurd en ter inzage gelegd. Hiervoor is de uniforme openbare
voorbereidingsprocedure gevolgd (hierna: UOV) conform afdeling 3.4 Awb.
2. Eisers hebben in april een inloopavond in het wijkcentrum bezocht waar zij hebben
vernomen dat de ORAC’s op een redelijke loopafstand van hun huis geplaatst zouden
worden. Hier hadden ze geen bezwaren tegen. Bij besluit van 24 juli 2019 heeft het college,
naar aanleiding van een succesvolle zienswijze van Vincent de Mos, het definitieve
plaatsingsplan gewijzigd vastgesteld. De containers worden als gevolg hiervan pal voor de
deur van eisers geplaatst. Zij vrezen niet alleen een waardedaling van hun huis, maar onder
andere ook geur, geluid – en verkeersoverlast.
3. Eisers wenden zich vervolgens tot ambtenaar Tamar de Groot. Zij stelt dat het college niet
gehouden was het definitieve plaatsingsplan weer ter inzage te leggen voor een nieuwe
ronde van zienswijzen. Als op basis van de gemeentelijke criteria er een meer geschikt locatie
is, eisers dat aannemelijk moeten maken en eisers niet hoeven te vrezen voor zwerfafval
aangezien er gewerkt zal worden met een pasjessysteem. Van die maatregel is pas
1
, mededeling gedaan in het definitieve plaatsingsplan. Tot slot heeft zij te kennen gegeven dat
eisers geen toegang tot de rechter hebben aangezien zij geen zienswijzen hebben ingediend
tegen het ontwerp-plaatsingsplan.
Ontvankelijkheid
4. Anders dan het college stelt, dienen eisers op grond van artikel 6:13 Awb wel degelijk
ontvankelijk te worden verklaard in hun beroep. Hoewel eisers geen zienswijze als bedoeld in
artikel 3:15 Awb over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht, kan dit hen
redelijkerwijs niet worden verweten1, nu het definitieve plaatsingsplan op een essentieel
punt is gewijzigd. Het beroep moet ontvankelijk worden geacht aangezien de bezwaren van
eisers het gevolg zijn van een wijziging van het ontwerpbesluit. Deze bezwaren konden
hierdoor niet eerder naar voren worden gebracht dan in beroep bij de bestuursrechter. 2
5. Bovendien wil ik erop wijzen dat het college ingevolge artikel 3:11 lid 1 Awb niet alle stukken,
die betrekking hebben op het ontwerp van het te nemen besluit en die redelijkerwijs nodig
zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage heeft gelegd. Eisers hebben van
ambtenaar Tamar de Groot vernomen dat er met een pasjessysteem gewerkt zal worden. Zij
hebben grote bezwaren tegen de invoering van dit systeem nu de bewonerspas gekoppeld is
aan hun woonadres en burgerservicenummer (hierna: BSN). Van deze maatregel heeft het
college pas mededeling gedaan in het definitieve besluit van 24 juli 2019, terwijl dit op grond
van artikel 3:11 lid 1 Awb al in het ontwerpbesluit gedaan moest worden. Doordat eisers bij
de inzage van het ontwerpbesluit niets van deze maatregel hebben af geweten konden zij
het ontwerp niet goed beoordelen. Indien zij tijdig van deze maatregel op de hoogte waren
gesteld, hadden eisers een aanleiding om wel een zienswijze in te dienen. Nu belangrijke
stukken niet ter inzage zijn gelegd heeft het college tevens in strijd met artikel 3:2 Awb
gehandeld en het besluit onzorgvuldig voorbereid.
6. Dit gebrek kan het college niet herstellen door een niet ter inzage gelegd stuk alsnog in een
later stadium aan te leveren. 3 Hoewel eisers hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad 4, nu
zij deze stukken bij het definitieve plaatsingsplan alsnog hebben ontvangen en deze stukken
in de beroepsgronden hebben betrokken is aannemelijk dat andere belanghebbenden dan
eisers hebben afgezien van het naar voren brengen van zienswijzen omdat de stukken niet
met het ontwerp ter inzage lagen. Nu andere belanghebbenden in hun belangen zijn
geschaad doordat voormelde stukken niet ter inzage hebben gelegen, kan dit gebrek niet op
grond van artikel 6:22 Awb gepasseerd worden. 5
1
Vgl. ABRvS 9 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP7155, r.o. 2.3.1 (Omgevingsvergunning Boxmeer).
2
Vgl. ABRvS 29 augustus 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY7553, r.o. 2.4; ABRvS 20 december 2006,
ECLI:NL:RVS:2006:AZ4830, r.o. 2.5; J.C.A. de Poorter, commentaar op art. 6:13 Awb, in: Tekst & Commentaar
Bestuursprocesrecht algemeen, aant. 2b (online, bijgewerkt 1 september 2019); Kamerstukken ll 2003/4,
29 421, nr. 3, p. 6.
3
J. Verbeek, commentaar op art. 3:11 Awb, in: Tekst & Commentaar Bestuursprocesrecht algemeen, aant. 2e
(online, bijgewerkt 1 september 2019).
4
Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 14; ABRvS 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:694, r.o. 2.3
(Passeren gebreken of in stand laten rechtsgevolgen?)
5
ABRvS 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9463, r.o. 2.6.2 (Zanddepot Berendonkse Plas).
2
BEROEPSCHRIFT
De Afdeling bestuursrechtspraak
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
Betreft: beroep tegen het besluit van het college van B&W van de gemeente Den Haag d.d. 24 juli
2019
Den Haag, 27 augustus 2019
Edelachtbaar college,
Hierbij stel ik namens de heer en mevrouw Ketelaar (hierna: eisers), wonende te Den Haag, aan de
Jan van Houtstraat 36, te dezer zake woonplaats kiezende te 2321 ES Leiden, aan het Steenschuur 25,
ten kantore van advocate [naam] beroep in tegen het bijgevoegde definitieve plaatsingsplan d.d. 24
juli 2019 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (hierna: het
college). Eisers kunnen zich niet met het besluit verenigen en voeren daartoe de volgende
beroepsgronden aan:
De feiten
1. Naar aanleiding van de Afvalstoffenverordening 2010 breidt de gemeente Den Haag het
aantal wijken waarin Ondergrondse restafval containers (hierna: ORAC’s) worden geplaatst
uit. Op 2 april 2019 heeft het college het ontwerp-plaatsingsplan voor het Geuzenkwartier in
Scheveningen goedgekeurd en ter inzage gelegd. Hiervoor is de uniforme openbare
voorbereidingsprocedure gevolgd (hierna: UOV) conform afdeling 3.4 Awb.
2. Eisers hebben in april een inloopavond in het wijkcentrum bezocht waar zij hebben
vernomen dat de ORAC’s op een redelijke loopafstand van hun huis geplaatst zouden
worden. Hier hadden ze geen bezwaren tegen. Bij besluit van 24 juli 2019 heeft het college,
naar aanleiding van een succesvolle zienswijze van Vincent de Mos, het definitieve
plaatsingsplan gewijzigd vastgesteld. De containers worden als gevolg hiervan pal voor de
deur van eisers geplaatst. Zij vrezen niet alleen een waardedaling van hun huis, maar onder
andere ook geur, geluid – en verkeersoverlast.
3. Eisers wenden zich vervolgens tot ambtenaar Tamar de Groot. Zij stelt dat het college niet
gehouden was het definitieve plaatsingsplan weer ter inzage te leggen voor een nieuwe
ronde van zienswijzen. Als op basis van de gemeentelijke criteria er een meer geschikt locatie
is, eisers dat aannemelijk moeten maken en eisers niet hoeven te vrezen voor zwerfafval
aangezien er gewerkt zal worden met een pasjessysteem. Van die maatregel is pas
1
, mededeling gedaan in het definitieve plaatsingsplan. Tot slot heeft zij te kennen gegeven dat
eisers geen toegang tot de rechter hebben aangezien zij geen zienswijzen hebben ingediend
tegen het ontwerp-plaatsingsplan.
Ontvankelijkheid
4. Anders dan het college stelt, dienen eisers op grond van artikel 6:13 Awb wel degelijk
ontvankelijk te worden verklaard in hun beroep. Hoewel eisers geen zienswijze als bedoeld in
artikel 3:15 Awb over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht, kan dit hen
redelijkerwijs niet worden verweten1, nu het definitieve plaatsingsplan op een essentieel
punt is gewijzigd. Het beroep moet ontvankelijk worden geacht aangezien de bezwaren van
eisers het gevolg zijn van een wijziging van het ontwerpbesluit. Deze bezwaren konden
hierdoor niet eerder naar voren worden gebracht dan in beroep bij de bestuursrechter. 2
5. Bovendien wil ik erop wijzen dat het college ingevolge artikel 3:11 lid 1 Awb niet alle stukken,
die betrekking hebben op het ontwerp van het te nemen besluit en die redelijkerwijs nodig
zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage heeft gelegd. Eisers hebben van
ambtenaar Tamar de Groot vernomen dat er met een pasjessysteem gewerkt zal worden. Zij
hebben grote bezwaren tegen de invoering van dit systeem nu de bewonerspas gekoppeld is
aan hun woonadres en burgerservicenummer (hierna: BSN). Van deze maatregel heeft het
college pas mededeling gedaan in het definitieve besluit van 24 juli 2019, terwijl dit op grond
van artikel 3:11 lid 1 Awb al in het ontwerpbesluit gedaan moest worden. Doordat eisers bij
de inzage van het ontwerpbesluit niets van deze maatregel hebben af geweten konden zij
het ontwerp niet goed beoordelen. Indien zij tijdig van deze maatregel op de hoogte waren
gesteld, hadden eisers een aanleiding om wel een zienswijze in te dienen. Nu belangrijke
stukken niet ter inzage zijn gelegd heeft het college tevens in strijd met artikel 3:2 Awb
gehandeld en het besluit onzorgvuldig voorbereid.
6. Dit gebrek kan het college niet herstellen door een niet ter inzage gelegd stuk alsnog in een
later stadium aan te leveren. 3 Hoewel eisers hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad 4, nu
zij deze stukken bij het definitieve plaatsingsplan alsnog hebben ontvangen en deze stukken
in de beroepsgronden hebben betrokken is aannemelijk dat andere belanghebbenden dan
eisers hebben afgezien van het naar voren brengen van zienswijzen omdat de stukken niet
met het ontwerp ter inzage lagen. Nu andere belanghebbenden in hun belangen zijn
geschaad doordat voormelde stukken niet ter inzage hebben gelegen, kan dit gebrek niet op
grond van artikel 6:22 Awb gepasseerd worden. 5
1
Vgl. ABRvS 9 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP7155, r.o. 2.3.1 (Omgevingsvergunning Boxmeer).
2
Vgl. ABRvS 29 augustus 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY7553, r.o. 2.4; ABRvS 20 december 2006,
ECLI:NL:RVS:2006:AZ4830, r.o. 2.5; J.C.A. de Poorter, commentaar op art. 6:13 Awb, in: Tekst & Commentaar
Bestuursprocesrecht algemeen, aant. 2b (online, bijgewerkt 1 september 2019); Kamerstukken ll 2003/4,
29 421, nr. 3, p. 6.
3
J. Verbeek, commentaar op art. 3:11 Awb, in: Tekst & Commentaar Bestuursprocesrecht algemeen, aant. 2e
(online, bijgewerkt 1 september 2019).
4
Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 14; ABRvS 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:694, r.o. 2.3
(Passeren gebreken of in stand laten rechtsgevolgen?)
5
ABRvS 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9463, r.o. 2.6.2 (Zanddepot Berendonkse Plas).
2