De rechtbank Haarlem heeft op 17 december 2009 de verzoeken om een voorlopige
voorziening in de zaken tussen verzoekster en de minister van Justitie afgewezen.
Wat ging aan de zaak vooraf?
Verzoekster is vanaf mei 2007 als ambtenaar werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) in
de functie van penitentiair inrichtingswerker. Haar laatste standplaats was het DC Zaandam.
Op 11 mei 2009 heeft verweerder een melding ontvangen van een medewerker van het DC
Zaandam die inhield dat verzoekster op 7 mei 2009 was gesignaleerd in het gezelschap van een
voormalige gedetineerde van het DC Zaandam die in juni of juli 2009 uit het DC Zaandam is
ontsnapt.
Op 4 juni 2009 heeft verweerder op grond van artikel 77, eerste lid, van het Algemeen
Rijksambtenarenreglement (ARAR) aan verzoekster de toegang ontzegd tot het detentiecentrum
(DC) Zaandam. Tegen dit besluit heeft verzoekster op 11 juni 2009 een bezwaarschrift ingediend.
Op 30 juni 2009 heeft het Bureau Integriteit en Veiligheid een onderzoeksrapport uitgebracht met
als eindconclusie dat verzoekster meerdere malen contact heeft gehad met de ontsnapte
gedetineerde.
Op 11 augustus 2009 heeft verweerder verzoekster met ingang van 12 augustus 2009
onvoorwaardelijk ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. Hiertegen heeft verzoekster bij brief van
8 september 2009 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 5 oktober 2009 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te
treffen. Omdat sprake is van twee verschillende besluiten, is eveneens sprake van twee
verschillende verzoeken om voorlopige voorziening.
Met welke argumenten onderbouwt de rechter de beslissing?
Allereerst heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten om verzoekster per 4 juni 2009 de
toegang te ontzeggen tot het DC Zaandam. Verweerder had immers een concrete melding
ontvangen over mogelijke contacten van verzoekster op 7 mei 2009 met een (ontsnapte)
gedetineerde. Een dergelijk contact doet twijfel rijzen aan de betrouwbaarheid van verzoekster en
een dergelijk contact kan leiden tot onveilige situaties in de inrichting. Daarom wijst de rechter het
verzoek om een voorlopige voorziening af voor zover dit verzoek zich richt op schorsing van het
besluit van 4 juni 2009.
Ten tweede heeft verweerder het besluit tot ontslag wegens plichtverzuim onvoldoende voorbereid
en gemotiveerd. Niettemin zijn er voldoende aanwijzingen dat verzoekster een veiligheidsrisico
vormt, want er zijn nog steeds getuigenverklaringen en de verklaring van verzoekster dat zij met een
ander(e gelijkende persoon) in de auto zat, wordt niet ondersteund door een verklaring van die
persoon, noch schriftelijk, noch zitting. Het belang van de verweerder weegt daarom zwaarder.