PERSPECTIEF
1.1 Internationale handel en ontwikkelingen
in de wereldeconomie
Internationale handel: alle uitwisselingen van goederen en diensten die nationale grenzen
overschrijden. De ontwikkeling van de internationale handel hangt samen met de verschillen
in productieomstandigheden en het verschil tussen de vraag en het aanbod.
Absolute kostenverschillen: treden op bij de productie van vergelijkbare goederen in
verschillende landen. Gevolg: landen en/of regio’s gaan zich toeleggen op bepaalde
specialismen.
Comparatieve kostenverschillen: als er tussen 2 landen verschil is in de verhouding van
de kosten van het ene product ten opzichte van een ander product. Een land legt zich toe op
de productie van dat product waarvan de kosten in verhouding of in vergelijking tot een
ander product het laagst zijn. Worden toegeschreven aan de volgende factoren:
- Verschil in productiefactoren: landen waarbij de factor arbeid in ruime mate is
vertegenwoordigd t.o.v. factor kapitaal, zullen arbeidsintensieve productie kennen.
- Het niveau van ontwikkeling: een hoog ontwikkelingspeil leidt tot een betere
infrastructuur en de aanwezigheid van kwalitatief hoogwaardige arbeidskrachten.
- Geografische ligging: afhankelijk van de ligging bepaalt men de logistiek, de
productiekeuzen en het vestigingsbeleid.
- Invloed van de virtualisering van de economie: de toepassing van ICT en de mate
waarin in de economie gebruikgemaakt wordt van de elektronische weg.
- Kunstmatige voordelen: het gevolg van het overheidsbeleid.
Moderne theorie: i.t.t. klassieke theorie van kostenvoordelen, wordt hier de nadruk gelegd
op de inventiviteit van ondernemerschap, management en organisatie van de internationale
onderneming en met samenhangende concurrentiekracht van individuele ondernemingen.
Voorbeeld: Porters Diamond: analyseert de concurrentiekracht van individuele
ondernemingen als basis voor de internationale handel.
1. Factorvoordelen: onderscheid gemaakt tussen basisfactoren als grondstoffen,
klimaat en liggen en de meer ontwikkelde factoren als moderne telecommunicatie.
2. Nationale vraag: de nationale vraag bestaat uit de samenstelling van de
binnenlandse vraag, de omvang van het groeipatroon, waardoor de binnenlandse
voorkeuren kunnen worden overgedragen naar buitenlandse
markten.
3. Concurrentie: concurrentieverhoudingen; aantal concurrenten
en het institutionele kader waarin de concurrentie plaatsvindt.
4. Netwerk van met elkaar verbonden sectoren:
toeleveranciers, afnemers en ondernemingen ontwikkelt zich
een nieuwe waardeketting van nieuwe technologieën.
Internationale concurrentiekracht: samenstel van factoren, waarvan
het relatieve gewicht sterk verschilt per sector.