Methoden van Bedrijfseconomisch Onderzoek samenvatting
Hoorcollege 1: Inleiding
Vanaf nu wordt er alleen naar deductief onderzoek gekeken (theorie-data)
1. Definieer bedrijfsprobleem
2. Formuleer probleemstelling
3. Ontwikkel een theoretisch kader (incl. hypothesen)
4. Kies een onderzoeksontwerp
5. Verzamel data
6. Analyseer data
7. Schrijf conclusies op
Bedrijfsprobleem: een gat tussen de gewenste-werkelijke situatie
• Huidige situatie is problematisch, zo snel mogelijk opgelost
• Huidige situatie kan verbeterd worden
Kenmerken goed bedrijfsprobleem:
• Uitvoerbaarheid (Is het uitvoerbaar?)
- Probleem afgebakend?
- Probleem uitgedrukt in variabelen?
- Kan je de benodigde data verkrijgen? (bestaand-nieuw)
• Relevantie (Is het belangrijk?)
- Praktische relevantie (Wie heeft er baat bij dat het probleem wordt opgelost?)
• Managers van 1 bedrijf/1 industrie/meerdere industrieën
-
• Eindgebruikers (consumenten/investeerders/belastingbetalers
• Beleidsmakers (overheden, EU)
Academische relevantie (Is het probleem nog niet opgelost in eerder onderzoek, en wat
voegt het toe om dat wél te doen?)
• Nieuw topic (wel belangrijk!)
• Nieuwe context
• Integreren van versnipperd bestaand onderzoek (relatieve belang)
• Verzoenen van tegenstrijdige resultaten (‘Wanneer is iets wel/niet effectief?’)
Variabele
• Varieert (Verschillende tijdstippen, dezelfde persoon/dezelfde tijd voor verschillende
personen)
• Meetbaar
• Concreet
Bedrijfsprobleem: manager-focus
Probleemstelling: onderzoek-focus (algemener)
1
, Marlie Snoeijen
Kenmerken goede probleemstelling:
• Geformuleerd in variabelen en relaties tussen variabelen
• Oepn vraag
• Helder/ondubbelzinnig geformuleerd
• (praktisch + academisch relevant)
Kenmerken goede onderzoeksvragen:
• Moeten gezamenlijk probleemstelling beantwoorden
• Eerst theoretische, dan praktische onderzoeksvragen
• Helder en ondubbelzinnig geformuleerd
Theoretische onderzoeksvragen (ALGEMEEN; ‘a’)
• Contextuele vraag (als de context om uitleg vraag)
• Conceptualisatie vraag (als de variabelen uitleg behoeven)
• Relatievragen
Alle relaties uit de probleemstelling moeten behandeld worden.
Praktische onderzoeksvragen (SPECIFIEK, ‘the’)
• Relatievragen (In welke mate/in hoeverre) → relatieve sterkte van relaties
• Implicatievraag (Hoe kunnen managers de resultaten van de studie
implementeren?)
Theoretisch kader
• Definities van variabelen
- Gebaseerd op een zorgvuldig literatuuroverzicht
- Vermijd jargon
- Valkuil: voorbeelden zijn géén vervanging voor definitie!
- Gebruik precies dezelfde variabele namen in je gehele onderzoek!
- Meerdere definities? Erken belangrijkste verschillen en 1) Eindig met eigen definitie die
focuse op overlap of 2) Kies één van de bestaande definities en onderbouw
• Conceptueel model (grafisch)
- Bestaande uit afhankelijke variabele (Y), onafhankelijke variabele (X), mediator, moderator,
control variable
Mediator: variabele die het mechanisme tussen X en Y verklaart (Hoe en waarom X van
invloed is op Y)
• Volledige mediatie (indirect effect) vs. Partiële mediatie (indirect+direct effect)
Moderator: een variabele die de sterkte/soms richting van de relatie tussen X en Y
verandert (categorisch of continu) (Wanneer en voor wie het effect sterker is)
• Pure moderatie vs quasi moderatie (ook direct effect op Y)
- Hoofdeffect (X op Y), direct/indirect effect, moderating effect
2