MAW Verhouding:
Hoofdstuk 1: Sociale ongelijkheid en de gevolgen:
Verhouding: De wijze waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en de
manier waarop samenlevingen in sociale zin vormgeven aan deze verschillen.
- Welke betekenis mensen aan deze verschillen geven wordt bepaald door hun cultuur.
- Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn door genetische factor: sekseverschil, door
sociaal gevormde verschillen in sekse: geslachtsverschil.
Als de verschillen groter zijn is er sociale ongelijkheid: Een situatie waarin verschillen tussen mensen
in al dan niet aangeboren kenmerken consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en
leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken van waardering en
behandeling.
- Drie vormen van sociale ongelijkheid: Ongelijke verdeling van macht, bezit en status.
In een samenleving zijn groepen die een vergelijkbare maatschappelijke positie delen.
Sociale stratificatie: een verdeling van de maatschappij in groepen (sociale lagen) waartussen sociale
ongelijkheid is. Je kunt ook spreken van sociale mobiliteit: het stijgen of dalen op de
maatschappelijke ladder. Sociale mobiliteit is afhankelijk van:
- Economisch kapitaal, sociaal kapitaal, cultureel kapitaal
Bij het verkrijgen van een maatschappelijke positie spelen 2 dingen een rol:
- Positietoewijzing: de positie van mensen wordt door anderen en door maatschappelijke
oorzaken voor hen bepaald.
- Positieverwerving: de positie van mensen wordt door de eigen bijdrage van mensen bepaald.
De gevolgen van mensen hun maatschappelijke positie (hoeverre mensen zelf vorm kunnen geven
aan hun socialisatieproces):
- Onderwijs, gezondheid, politiek en cultuur (vrijetijdsbesteding)
Hoofdstuk 2: Macht en machtsverdeling:
Macht: Het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de
handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of te vergroten. Het komt voor op:
- Microniveau (individueel), mesoniveau (groeps) en macroniveau (samenleving).
Het kan afkomen van:
- Economische macht, cognitieve bronnen, affectieve bindingen en politieke macht.
Er is een formele macht: de macht die formeel is afgesproken en vastgelegd, en een informele
macht: de macht die iemand krijgt door zijn uitstraling.
Burgers kunnen met de politiek meedoen door:
- Electorale participatie: stemmen en je verkiesbaar stellen
- Niet-electorale participatie: Op een andere manier dan stemmen: o.a. demonstraties
Variabelen die een rol spelen bij je politieke participatie:
- Leeftijd, sekse, sociaal milieu, opleidingsniveau, godsdienst en beroepen
Politieke participatie hangt samen met:
- Politieke kennis, politieke interesses, waardenoriëntaties en vertrouwen in de politiek
Er zijn 2 visies over politieke participatie:
- Ontwikkelingsvisie: Politieke participatie is een doel op zichzelf, alles is wenselijk
- Instrumentele visie: Te veel participatie is een gevaar voor de democratie, het is vooral een
middel om tot besluiten te komen.
Hoofdstuk 1: Sociale ongelijkheid en de gevolgen:
Verhouding: De wijze waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en de
manier waarop samenlevingen in sociale zin vormgeven aan deze verschillen.
- Welke betekenis mensen aan deze verschillen geven wordt bepaald door hun cultuur.
- Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn door genetische factor: sekseverschil, door
sociaal gevormde verschillen in sekse: geslachtsverschil.
Als de verschillen groter zijn is er sociale ongelijkheid: Een situatie waarin verschillen tussen mensen
in al dan niet aangeboren kenmerken consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en
leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken van waardering en
behandeling.
- Drie vormen van sociale ongelijkheid: Ongelijke verdeling van macht, bezit en status.
In een samenleving zijn groepen die een vergelijkbare maatschappelijke positie delen.
Sociale stratificatie: een verdeling van de maatschappij in groepen (sociale lagen) waartussen sociale
ongelijkheid is. Je kunt ook spreken van sociale mobiliteit: het stijgen of dalen op de
maatschappelijke ladder. Sociale mobiliteit is afhankelijk van:
- Economisch kapitaal, sociaal kapitaal, cultureel kapitaal
Bij het verkrijgen van een maatschappelijke positie spelen 2 dingen een rol:
- Positietoewijzing: de positie van mensen wordt door anderen en door maatschappelijke
oorzaken voor hen bepaald.
- Positieverwerving: de positie van mensen wordt door de eigen bijdrage van mensen bepaald.
De gevolgen van mensen hun maatschappelijke positie (hoeverre mensen zelf vorm kunnen geven
aan hun socialisatieproces):
- Onderwijs, gezondheid, politiek en cultuur (vrijetijdsbesteding)
Hoofdstuk 2: Macht en machtsverdeling:
Macht: Het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de
handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of te vergroten. Het komt voor op:
- Microniveau (individueel), mesoniveau (groeps) en macroniveau (samenleving).
Het kan afkomen van:
- Economische macht, cognitieve bronnen, affectieve bindingen en politieke macht.
Er is een formele macht: de macht die formeel is afgesproken en vastgelegd, en een informele
macht: de macht die iemand krijgt door zijn uitstraling.
Burgers kunnen met de politiek meedoen door:
- Electorale participatie: stemmen en je verkiesbaar stellen
- Niet-electorale participatie: Op een andere manier dan stemmen: o.a. demonstraties
Variabelen die een rol spelen bij je politieke participatie:
- Leeftijd, sekse, sociaal milieu, opleidingsniveau, godsdienst en beroepen
Politieke participatie hangt samen met:
- Politieke kennis, politieke interesses, waardenoriëntaties en vertrouwen in de politiek
Er zijn 2 visies over politieke participatie:
- Ontwikkelingsvisie: Politieke participatie is een doel op zichzelf, alles is wenselijk
- Instrumentele visie: Te veel participatie is een gevaar voor de democratie, het is vooral een
middel om tot besluiten te komen.