Verandermanagement
Les 1
Binnen een organisatie heb je te maken met de omgevingsfactoren. De omgeving zorgt ervoor dat
jij zaken anders gaat regelen. Bv de manier hoe je op de concurrent of klanten reageren.
Doel bedrijfskunde en veranderkunde:
- Bedrijfskunde heeft als doel efficiënt en effectief werken en daarbij ook kostenbewust.
Efficiënt: ik ga een dag van te voren spaans leren en ik haal me toets. Effectief: een week
later weet ik niks meer dus het was niet effectief om 1 dag van tevoren te leren.
- Veranderkunde heeft als doel mensen in beweging te krijgen. Hoe krijg je het voor elkaar
om mensen aan het werk te zetten of te veranderen.
Veranderen is voor sommige mensen makkelijk en voor andere moeilijk. Als je lang bij een bedrijf
op dezelfde manier werkt kan er soms weerstand komen omdat de werknemers het fijn vinden
om routinematig te blijven werken.
Het bestaansvoorwaardenmodel bestaat uit 3 bestaansvoorwaarden:
- Het bestaansrecht: dit gaat om de externe groepering. Het doel is om de mensen te
voorzien in behoeftes. Hoe verdient een bedrijf zijn geld? Is dat duidelijk of vaag. Daar kijk
je naar bij bestaanrecht. Je brengt iets op de markt waar mensen voor naar de winkel
kopen. Je gaat analyseren hoe zijn de relaties met de externe groepen verdien je er nog
steeds geld aan en is het uniek. Uniciteit: is het uniek.
- De inrichting: Structuur+Cultuur (S+C).
S=materiele en intellectuele middelen/ordening: onderling op elkaar afgestemd en
afgestemd op het bestaansrecht.
C=manier van omgaan met elkaar.
Je kijkt hier naar de inrichting van het bedrijf. Je kijkt naar de structuur, gebouwen, wat is
de inrichting wat is de status op materieel gebied. Heb je de middelen om goed te
functioneren. Cultuur heeft te maken met immateriële middelen. Heb je het juiste
personeel op de juiste plek zitten, heb je de juiste kennis en kunde.
- De leefbaarheid: leefbaarheid - lusten minus lasten.
Lusten: vereemzelviging (meepraten), zinvolheid (uitdagende functies)
Kan je fijn werken? Heb je een uitdagende baan? Maar je moet wel hard werken en uren
maken. Je kijkt naar de signalen in een bedrijf en kijkt of het goed gaat --> ziekteverzuim
checken, verlooppercentage checken. Als 50% van je personeel stopt met werken is je
verlooppercentage hoog. Leefbaarheid moet worden afgeleid van inrichting en
bestaansrecht.
- (de onderlingerling relatie)
Alle 3 horen op orde zijn. Een samenhang tussen de 3 in relatie tussen de omgeving op en bepaald
moment noem je fit.
De taak van het management is het realiseren van fits nu en dit te behouden voor in de toekomst.
Les 1
Binnen een organisatie heb je te maken met de omgevingsfactoren. De omgeving zorgt ervoor dat
jij zaken anders gaat regelen. Bv de manier hoe je op de concurrent of klanten reageren.
Doel bedrijfskunde en veranderkunde:
- Bedrijfskunde heeft als doel efficiënt en effectief werken en daarbij ook kostenbewust.
Efficiënt: ik ga een dag van te voren spaans leren en ik haal me toets. Effectief: een week
later weet ik niks meer dus het was niet effectief om 1 dag van tevoren te leren.
- Veranderkunde heeft als doel mensen in beweging te krijgen. Hoe krijg je het voor elkaar
om mensen aan het werk te zetten of te veranderen.
Veranderen is voor sommige mensen makkelijk en voor andere moeilijk. Als je lang bij een bedrijf
op dezelfde manier werkt kan er soms weerstand komen omdat de werknemers het fijn vinden
om routinematig te blijven werken.
Het bestaansvoorwaardenmodel bestaat uit 3 bestaansvoorwaarden:
- Het bestaansrecht: dit gaat om de externe groepering. Het doel is om de mensen te
voorzien in behoeftes. Hoe verdient een bedrijf zijn geld? Is dat duidelijk of vaag. Daar kijk
je naar bij bestaanrecht. Je brengt iets op de markt waar mensen voor naar de winkel
kopen. Je gaat analyseren hoe zijn de relaties met de externe groepen verdien je er nog
steeds geld aan en is het uniek. Uniciteit: is het uniek.
- De inrichting: Structuur+Cultuur (S+C).
S=materiele en intellectuele middelen/ordening: onderling op elkaar afgestemd en
afgestemd op het bestaansrecht.
C=manier van omgaan met elkaar.
Je kijkt hier naar de inrichting van het bedrijf. Je kijkt naar de structuur, gebouwen, wat is
de inrichting wat is de status op materieel gebied. Heb je de middelen om goed te
functioneren. Cultuur heeft te maken met immateriële middelen. Heb je het juiste
personeel op de juiste plek zitten, heb je de juiste kennis en kunde.
- De leefbaarheid: leefbaarheid - lusten minus lasten.
Lusten: vereemzelviging (meepraten), zinvolheid (uitdagende functies)
Kan je fijn werken? Heb je een uitdagende baan? Maar je moet wel hard werken en uren
maken. Je kijkt naar de signalen in een bedrijf en kijkt of het goed gaat --> ziekteverzuim
checken, verlooppercentage checken. Als 50% van je personeel stopt met werken is je
verlooppercentage hoog. Leefbaarheid moet worden afgeleid van inrichting en
bestaansrecht.
- (de onderlingerling relatie)
Alle 3 horen op orde zijn. Een samenhang tussen de 3 in relatie tussen de omgeving op en bepaald
moment noem je fit.
De taak van het management is het realiseren van fits nu en dit te behouden voor in de toekomst.