Tentamenstof Taal 1a
Boek: Basiskennis Taalonderwijs Hoofdstuk 1, 2, 3, 8, 9 en 10.
Hoofdstuk 1 De kennisbasis Nederlandse Taal
4 invalshoeken:
Wat: Leerinhoud
Hoe: Domeindidactiek (manier waarop je leerinhoud onderwijst aan de
kinderen)
Wat/waarom: Fundament (achtergrondkennis)
Hoe/waarom: Taaldidactiek en taalbeleid (manieren waarop je
taalonderwijs kunt geven)
Hoofdstuk 2 Taalonderwijs en taal
5 argumenten om apart onderwijs te geven in taal (en het niet samen te
voegen in een aardrijkskunde of geschiedenis les).
1. schriftelijke taalvaardigheid leren kinderen niet spontaan
2. niet alle kinderen kunnen zich zelfstandig een bepaald niveau van
taalvaardigheid eigen maken (bijvoorbeeld kinderen die alleen fries
praten)
3. op school leer je een ander soort taalgebruik dan in het dagelijkse leven
4. bepaalde taalvormen leer je alleen met behulp van het taalonderwijs
5. als je kinderen plezier in het lezen wilt bijbrengen, moet je daar apart
aandacht aan besteden
Traditioneel taalonderwijs: het lesgeven met een methode
Beginnende geletterdheid: wat je in de kleutergroepen doet aan schriftelijke
taalontwikkeling
Kerndoelen basisonderwijs Nederlands:
1. mondeling taalonderwijs
2. schriftelijk taalonderwijs
3. taalbeschouwing (waaronder strategieën)
Domeinen kennisbasis:
1. mondelinge taalvaardigheid (spreken en luisteren)
2. woordenschat
3. geletterdheid
a. ontluikende geletterdheid (0-4 jaar)
b. beginnende geletterdheid (groep 1-3) > aanvankelijk lezen
c. gevorderde geletterdheid (vanaf groep 4) > voortgezet lezen
4. voortgezet technisch lezen (alleen vlot en nauwkeurig lezen zonder het te
begrijpen)
5. begrijpend lezen
6. stellen
7. jeugdliteratuur (motiveren tot zelfstandig lezen)
8. taalbeschouwing (algemene taalverschijnselen) [en grammatica]
9. spelling
Taalfuncties:
, 1. communicatieve of sociale taalfunctie (de weg vragen, vragen of je
een vuurtje mag bijv.)
sociale taalfuncties:
1. zelfhandhaving (ik wil zelf de tas vasthouden)
2. zelfsturing (ik ga naar de bakker)
3. sturing van anderen (ga je mee?)
4. structurering van het gesprek (nu moeten jullie zeggen
wat je wilt kopen)
2. conceptualiserende of cognitieve = om gedachten te ordenen en grip
te krijgen op de werkelijkheid.
• 3 cognitieve taalfuncties:
1. rapporteren (je hebt iets meegemaakt en vertelt erover)
“Wat zie je?”
2. redeneren (gaat nog een stapje verder dan beschrijven)
“Waarom zou…”
3. projecteren (verplaatsen in de gedachten van een
ander)
“Zou zij zich fijn voelen?”
3. expressieve taalfunctie = taal wordt gebruikt als expressie middel
Recursief systeem: kenmerk van ons taalsysteem waarin we oneindig lang
zinnen kunnen vormen en dat zinnen uit meerderen zinnen kunnen bestaan. We
kunnen een oneindig aantal taaluitingen produceren.
Niveaus van taal:
fonologisch niveau (uitspraak) [bij baby’s: ah uh buh]
morfologisch niveau (opbouw van woorden) [peuters: gevald, geloopt]
syntactisch niveau (volgorde van woorden) [peuters: waar bal?]
semantisch niveau (betekenis) [peuters: alle dieren heten ‘paard’]
pragmatisch niveau (gebruik) [kleuters: mag ik er langs? ipv: aan de kant]
orthografisch niveau (spelling)
Hoofdstuk 3 Mondelinge taalvaardigheid
Theorieën over hoe kinderen hun taal verwerven/taalverwerving:
1. behaviorisme (kinderen leren taal door imitatie)
2. creatieve constructietheorie / mentalisme (kinderen worden geboren
met een taalvermogen waarmee ze op een creatieve manier zinnen
kunnen bouwen)
3. interactionele benadering (aangeboren taalleervermogen klopt, maar
het taalaanbod van de omgeving en de interactie tussen kind en andere
moedertaalsprekers is belangrijk bij het leren van taal)
taalverwervingsproces:
1. prelinguale periode (0-1 jaar) = voordat het kind kan praten.
1 – 6 weken: in het begin communiceren baby’s d.m.v. huilen.
na 6 weken: ze maken klanken (vooral klinkers) = vocaliseren.
Boek: Basiskennis Taalonderwijs Hoofdstuk 1, 2, 3, 8, 9 en 10.
Hoofdstuk 1 De kennisbasis Nederlandse Taal
4 invalshoeken:
Wat: Leerinhoud
Hoe: Domeindidactiek (manier waarop je leerinhoud onderwijst aan de
kinderen)
Wat/waarom: Fundament (achtergrondkennis)
Hoe/waarom: Taaldidactiek en taalbeleid (manieren waarop je
taalonderwijs kunt geven)
Hoofdstuk 2 Taalonderwijs en taal
5 argumenten om apart onderwijs te geven in taal (en het niet samen te
voegen in een aardrijkskunde of geschiedenis les).
1. schriftelijke taalvaardigheid leren kinderen niet spontaan
2. niet alle kinderen kunnen zich zelfstandig een bepaald niveau van
taalvaardigheid eigen maken (bijvoorbeeld kinderen die alleen fries
praten)
3. op school leer je een ander soort taalgebruik dan in het dagelijkse leven
4. bepaalde taalvormen leer je alleen met behulp van het taalonderwijs
5. als je kinderen plezier in het lezen wilt bijbrengen, moet je daar apart
aandacht aan besteden
Traditioneel taalonderwijs: het lesgeven met een methode
Beginnende geletterdheid: wat je in de kleutergroepen doet aan schriftelijke
taalontwikkeling
Kerndoelen basisonderwijs Nederlands:
1. mondeling taalonderwijs
2. schriftelijk taalonderwijs
3. taalbeschouwing (waaronder strategieën)
Domeinen kennisbasis:
1. mondelinge taalvaardigheid (spreken en luisteren)
2. woordenschat
3. geletterdheid
a. ontluikende geletterdheid (0-4 jaar)
b. beginnende geletterdheid (groep 1-3) > aanvankelijk lezen
c. gevorderde geletterdheid (vanaf groep 4) > voortgezet lezen
4. voortgezet technisch lezen (alleen vlot en nauwkeurig lezen zonder het te
begrijpen)
5. begrijpend lezen
6. stellen
7. jeugdliteratuur (motiveren tot zelfstandig lezen)
8. taalbeschouwing (algemene taalverschijnselen) [en grammatica]
9. spelling
Taalfuncties:
, 1. communicatieve of sociale taalfunctie (de weg vragen, vragen of je
een vuurtje mag bijv.)
sociale taalfuncties:
1. zelfhandhaving (ik wil zelf de tas vasthouden)
2. zelfsturing (ik ga naar de bakker)
3. sturing van anderen (ga je mee?)
4. structurering van het gesprek (nu moeten jullie zeggen
wat je wilt kopen)
2. conceptualiserende of cognitieve = om gedachten te ordenen en grip
te krijgen op de werkelijkheid.
• 3 cognitieve taalfuncties:
1. rapporteren (je hebt iets meegemaakt en vertelt erover)
“Wat zie je?”
2. redeneren (gaat nog een stapje verder dan beschrijven)
“Waarom zou…”
3. projecteren (verplaatsen in de gedachten van een
ander)
“Zou zij zich fijn voelen?”
3. expressieve taalfunctie = taal wordt gebruikt als expressie middel
Recursief systeem: kenmerk van ons taalsysteem waarin we oneindig lang
zinnen kunnen vormen en dat zinnen uit meerderen zinnen kunnen bestaan. We
kunnen een oneindig aantal taaluitingen produceren.
Niveaus van taal:
fonologisch niveau (uitspraak) [bij baby’s: ah uh buh]
morfologisch niveau (opbouw van woorden) [peuters: gevald, geloopt]
syntactisch niveau (volgorde van woorden) [peuters: waar bal?]
semantisch niveau (betekenis) [peuters: alle dieren heten ‘paard’]
pragmatisch niveau (gebruik) [kleuters: mag ik er langs? ipv: aan de kant]
orthografisch niveau (spelling)
Hoofdstuk 3 Mondelinge taalvaardigheid
Theorieën over hoe kinderen hun taal verwerven/taalverwerving:
1. behaviorisme (kinderen leren taal door imitatie)
2. creatieve constructietheorie / mentalisme (kinderen worden geboren
met een taalvermogen waarmee ze op een creatieve manier zinnen
kunnen bouwen)
3. interactionele benadering (aangeboren taalleervermogen klopt, maar
het taalaanbod van de omgeving en de interactie tussen kind en andere
moedertaalsprekers is belangrijk bij het leren van taal)
taalverwervingsproces:
1. prelinguale periode (0-1 jaar) = voordat het kind kan praten.
1 – 6 weken: in het begin communiceren baby’s d.m.v. huilen.
na 6 weken: ze maken klanken (vooral klinkers) = vocaliseren.