Het is heel moeilijk om het einde van de oudheid te markeren. Gewoonlijk laten we
de oudheid eindigen rond 500. Maar waarom?
Ten eerste in periodisering een hulpmiddel tot beter begrip voor latere historici. Als wij
zeggen dat de oudheid in deze tijd ophoudt, betekent dit dat moderne historici menen
dat dit een periode van grote verandering was en een overgang naar een andere
soort maatschappij.
Dat het een hulpmiddel van veel historici is, blijkt wel uit het feit dat vele jaartallen
genoemd zijn om het einde te markeren, bijna zoveel jaartallen als er historici zijn. Dit
komt doordat historici eigenlijk geen vaste definitie aanvaarden van wat het
specifieke kenmerk is van de oudheid en aandacht hebben voor zee verschillende
aspecten.
Sommigen leggen de nadruk op het politieke aspect. Men wijst dan op de ondergang
van het Romeinse Rijk. Maar het rijk ging pas in 1453 definitief ten onder, maar
Mehmet II (de man die Constantinopel innam) beschouwde zichzelf keizer van Rome.
Dan kan men wijzen op het West-Romeinse Rijk. Daar werd in 476 de laatste keizer,
Romulus Augustulus afzet, maar de fictie van de eenheid van het rijk werd niet
opgegeven. Justinianus wist in de 6de eeuw het rijk ook weer voor een groot deel te
herstellen. Het West-Romeinse Rijk stelde al lang niks voor en werd allang
aangevallen en ingenomen door de Germanen. Ook werd de fictie van het West-
Romeinse Rijk voortgezet door het keizerrijk van Karel de Grote (800) en het Heilige
Roomse Rijk dat in 1806 door Napoleon werd opgeheven, terwijl door de
Oostenrijkse keizers nog tot 1918 de keizerstitel gevoerd werd.
Het Oost-Romeinse Rijk werd in theorie ook voortgezet: Moskou werd na
Constantinopel het 3de Rome, de heersers heetten tsaren (afgeleid van caesar) en de
laatste tsaar werd in 1917 afgezet. Zo bezien duurt de oudheid tot 1918.
Een ander aspect dat veel aandacht krijgt, is de overwinning van het christendom. De
overwinning van het christendom is inderdaad een grote breuk in sociaal en cultureel
opzicht. Het hele openbare leven veranderde: de antieke traditie werd nu veel
kritischer beken, en veel werd waardeloos geacht en is daarom verloren gegaan,
zoals tempels, academies, spelen en boeken.
Opnieuw kunnen we dan verschillende jaartallen noemen: 312; de bekering van
Constantijn, 391; het verbod van heidense culten door Theodosius, 529; de sluiting
van de academie van Plato in Athene door Justinianus.
Bovendien kan het geloochend worden dat het christendom volledig een product van
de oudheid was; Jezus Christus leefde ten tijde van de keizers Augustus en Tiberius
en was een aanhanger van de joodse religie, die al vele eeuwen ouder was. Het
christendom heeft bovendien het nodige Griekse gedachtegoed in zich opgenomen.
Het Romeinse Rijk was in zijn laatste eeuwen een christelijk rijk. Ironisch genoeg kan
men, voor wat het oosten betreft, ook kijken naar de ondergang van het christendom
door de overwinning van de islam in West-Azië en Noord-Afrika.
Men kan ook naar een ander cultureel aspect kijken: de taal. In het westen hield het
Latijn rond 500 op met een spreektaal te zijn. In het Oost-Romeinse Rijk werd het
Grieks vervangen door het Arabisch.
Tot slot wordt er veel gekeken naar het sociaaleconomische aspect. De periode in
kwestie was een periode van crisis- echter, vooral in het westen. Door de scheiding
tussen oost en west verarmde het westen steeds meer, aangezien het westen
afhankelijk was van de rijkdom van het oosten. Eerder is al uiteengezet hoe de
steden verarmden en hoe zo het stedelijk leven wegkwijnde. De stad Rome had in