Neurowetenschappen:
Inleiding; indeling ontwikkeling:
De mens krijgt prikkels binnen (input), deze
prikkels worden verwerkt in het
zenuwstelsel. Als deze prikkels zijn verwerkt,
gaat men als gevolg een reactie geven (dit
kan een handeling zijn). Hier spreken we dan
van de output.
- Organisatie zenuwstelsel:
A) Perifeer – centraal = anatomisch
B) Afferent – efferent = richting van de prikkels
C) Somatisch – visceraal = type
Perifeer: rond het centrale deel, langs de buitenkant van het centrale deel
Afferent: naar het centrale zenuwstelsel
Efferent: weg van het zenuwstelsel, prikkels komen terecht in de spieren (zodat
men een reactie/ output kan geven)
Somatisch: reguleren handelingen
Visceraal: reguleren organen
A) Perifeer of centraal?
Perifeer:
- zenuwwortel - gemengde zenuw/ plexus
- perifere zenuw - zintuigen/ motorische eindplaat
- ruggenmerg (komt zowel bij perifeer als bij centraal voor)
Centraal:
- hersenstam - cerebellum (kleine hersenen)
- tussenhersenen (diencephalon) - cerebrum (grote hersenen)
, Werking tussen perifeer en centraal:
B) Afferent – efferent?
Afferent:
Alle prikkels die richting het centrale zenuwstelsel gaan.
→ Heeft 3 lobussen:
1) lobus parietalis
2) lobus temporalis
3) lobus occipitalis
Efferent:
Alle prikkels die van het CZS weg gaan, en terecht komen in de spieren.
→ heeft 1 lobus: lobus frontalis
C) Somatisch – visceraal?
Kenmerken;
Somatisch: willekeurig, vindt een wisselwerking tussen individu en omgeving plaats.
Visceraal: onwillekeurig, er vindt geen wisselwerking plaats met de omgeving, enkel
interne regeling.
Samenvatting:
= visceraal
, - Ontwikkeling zenuwstelsel:
Medulla oblongata = verlengde merg
Diencephalon = tussenhersenen
Telencephalon = grote hersenen
Ontwikkeling zenuwstelsel ‘hiërarchisch’:
!!!! HEEL BELANGRIJK!!!!
→ archi – motoriek is bij de geboorte zo goed als ontwikkelt.
→ paleo – motoriek is bij de geboorte deels ontwikkelt, maar moet nog verder ontwikkelen.
→ neo-motoriek is nog niet ontwikkelt voor/bij de geboorte, pas na de geboorte gaat deze
zich beginnen ontwikkelen.
, - Archi: cerebrum + cerebellum
- Paleo: basale kernen + cerebellum
- Neo: ruggenmerg+ hersenstam + cerebellum
Input: afferent (in het groen aanduiden op alle tekeningen wat binnen komt)
Output: efferent (in het rood aanduiden)
De verticale pijlen op de tekening willen zeggen dat de hogere niveaus invloed hebben/
sturen de lagere niveaus.
- Verschillende soorten motoriek:
A) Archi:
Er is een prikkel nodig (input) en op deze prikkels volgt er steeds op dezelfde
manier een motorisch antwoord. Het gebeurt als het ware automatisch.
→ Reflexmotoriek
Voorbeeld; je neemt ene hete pan vast met je blote handen, als reflex ga je deze
pan zo snel mogelijk loslaten.
→ Deze prikkels zijn niet tot bij de hersenen gekomen -> snelle reflex
Op oudere leeftijd blijven we bepaalde reflexen behouden (zoals in het
voorbeeld), maar een deel reflexen verdwijnen bij het ouder worden.
B) Paleo:
Er is niet echt een prikkel nodig om tot motoriek te komen. De motoriek verloopt
wel automatisch (je hoeft er niet bij na te denken).
→ Automatisch en geautomatiseerde en emotionele motoriek –> belangrijk ifv
dubbeltaken.
Automatische; landaureflex
Geautomatiseerde; vaardigheden die je heel vaak hebt moeten oefenen
Emotionele; als je gaat handelen uit emoties, ga je er vaak niet over nadenken
wat je juist doet. (Je zegt soms domme dingen als je boos bent, en later heb je
spijt)
Inleiding; indeling ontwikkeling:
De mens krijgt prikkels binnen (input), deze
prikkels worden verwerkt in het
zenuwstelsel. Als deze prikkels zijn verwerkt,
gaat men als gevolg een reactie geven (dit
kan een handeling zijn). Hier spreken we dan
van de output.
- Organisatie zenuwstelsel:
A) Perifeer – centraal = anatomisch
B) Afferent – efferent = richting van de prikkels
C) Somatisch – visceraal = type
Perifeer: rond het centrale deel, langs de buitenkant van het centrale deel
Afferent: naar het centrale zenuwstelsel
Efferent: weg van het zenuwstelsel, prikkels komen terecht in de spieren (zodat
men een reactie/ output kan geven)
Somatisch: reguleren handelingen
Visceraal: reguleren organen
A) Perifeer of centraal?
Perifeer:
- zenuwwortel - gemengde zenuw/ plexus
- perifere zenuw - zintuigen/ motorische eindplaat
- ruggenmerg (komt zowel bij perifeer als bij centraal voor)
Centraal:
- hersenstam - cerebellum (kleine hersenen)
- tussenhersenen (diencephalon) - cerebrum (grote hersenen)
, Werking tussen perifeer en centraal:
B) Afferent – efferent?
Afferent:
Alle prikkels die richting het centrale zenuwstelsel gaan.
→ Heeft 3 lobussen:
1) lobus parietalis
2) lobus temporalis
3) lobus occipitalis
Efferent:
Alle prikkels die van het CZS weg gaan, en terecht komen in de spieren.
→ heeft 1 lobus: lobus frontalis
C) Somatisch – visceraal?
Kenmerken;
Somatisch: willekeurig, vindt een wisselwerking tussen individu en omgeving plaats.
Visceraal: onwillekeurig, er vindt geen wisselwerking plaats met de omgeving, enkel
interne regeling.
Samenvatting:
= visceraal
, - Ontwikkeling zenuwstelsel:
Medulla oblongata = verlengde merg
Diencephalon = tussenhersenen
Telencephalon = grote hersenen
Ontwikkeling zenuwstelsel ‘hiërarchisch’:
!!!! HEEL BELANGRIJK!!!!
→ archi – motoriek is bij de geboorte zo goed als ontwikkelt.
→ paleo – motoriek is bij de geboorte deels ontwikkelt, maar moet nog verder ontwikkelen.
→ neo-motoriek is nog niet ontwikkelt voor/bij de geboorte, pas na de geboorte gaat deze
zich beginnen ontwikkelen.
, - Archi: cerebrum + cerebellum
- Paleo: basale kernen + cerebellum
- Neo: ruggenmerg+ hersenstam + cerebellum
Input: afferent (in het groen aanduiden op alle tekeningen wat binnen komt)
Output: efferent (in het rood aanduiden)
De verticale pijlen op de tekening willen zeggen dat de hogere niveaus invloed hebben/
sturen de lagere niveaus.
- Verschillende soorten motoriek:
A) Archi:
Er is een prikkel nodig (input) en op deze prikkels volgt er steeds op dezelfde
manier een motorisch antwoord. Het gebeurt als het ware automatisch.
→ Reflexmotoriek
Voorbeeld; je neemt ene hete pan vast met je blote handen, als reflex ga je deze
pan zo snel mogelijk loslaten.
→ Deze prikkels zijn niet tot bij de hersenen gekomen -> snelle reflex
Op oudere leeftijd blijven we bepaalde reflexen behouden (zoals in het
voorbeeld), maar een deel reflexen verdwijnen bij het ouder worden.
B) Paleo:
Er is niet echt een prikkel nodig om tot motoriek te komen. De motoriek verloopt
wel automatisch (je hoeft er niet bij na te denken).
→ Automatisch en geautomatiseerde en emotionele motoriek –> belangrijk ifv
dubbeltaken.
Automatische; landaureflex
Geautomatiseerde; vaardigheden die je heel vaak hebt moeten oefenen
Emotionele; als je gaat handelen uit emoties, ga je er vaak niet over nadenken
wat je juist doet. (Je zegt soms domme dingen als je boos bent, en later heb je
spijt)