H2 Cellen 2.5 De celorganellen
Celkern:
2.3 Plantaardige en dierlijke cellen Regelt alle celprocessen.
Celmembraan: Scheidt het inwendige van Kernporiën: Regelen het transport
een cel van het uitwendige van een cel. van stoffen in en uit de celkern.
Cytoplasma: Vloeistof waarin alle Endoplasmatisch reticulum: Vervult een
celonderdelen liggen. functie bij het transport van moleculen
in een cel.
Organellen: Structuren in een cel. ◈ Ruw ER (bevat ribosomen)
Dierlijke cel Plantaardige cel
◈ Glad ER
Celwand: Zorgt voor stevigheid van de cel. Ribosomen: Vormen eiwitten. Zitten
Wordt gerekend als tussencelstof.
2.4 Weefsels en organen
op het ruwe ER of in het cytoplasma.
Stamcel: Een cel die zich nog niet heeft
ontwikkeld tot een bepaald type cel en die nog
Intercellulaire ruimtes: Holtes tussen de Golgisysteem:
geen specifieke functie heeft
celwand en de celmembraan. Eiwitmoleculen krijgen hier hun
◈ Embryonale stamcellen
uiteindelijke vorm en worden naar een
◈ Adulte stamcellen
Vacuole: Zorgt voor stevigheid in de cel of plek binnen of buiten de cel gebracht.
bevat een kleurstof die de plant kleur geeft. Dit gebeurd door middel van het afsnoeren
Weefsel: Een groep cellen met dezelfde vorm en
van blaasjes.
functie.
Plastiden Secretie: Het afgeven van stoffen door cellen.
◈ Dekweefsel (epitheel): Weefsel die delen van
◈ Chloroplasten (bladgroenkorrels) Lysosoom: Blaasje dat enzymen bevat die
een organisme of het hele organisme omsluit.
◈ Chromoplasten (kleurstofkorrels) stoffen afbreken.
◈ Leukoplasten
Tussencelstof: Stof wat tussen de cellen zit. De
▹Amyloplasten (zetmeelkorrels) Mitochondrium:
aard hiervan hangt samen met de functie van het
weefsel. Bijv: Meniscus kan schokken opvangen. Vormt energie wat in ATP-moleculen wordt
Eukaryoot: Cel met een celkern. opgeslagen en weer wordt vrijgemaakt als
Prokaryoot: Cel zonder celkern. de energie ergens in de cel nodig is.
Celkern:
2.3 Plantaardige en dierlijke cellen Regelt alle celprocessen.
Celmembraan: Scheidt het inwendige van Kernporiën: Regelen het transport
een cel van het uitwendige van een cel. van stoffen in en uit de celkern.
Cytoplasma: Vloeistof waarin alle Endoplasmatisch reticulum: Vervult een
celonderdelen liggen. functie bij het transport van moleculen
in een cel.
Organellen: Structuren in een cel. ◈ Ruw ER (bevat ribosomen)
Dierlijke cel Plantaardige cel
◈ Glad ER
Celwand: Zorgt voor stevigheid van de cel. Ribosomen: Vormen eiwitten. Zitten
Wordt gerekend als tussencelstof.
2.4 Weefsels en organen
op het ruwe ER of in het cytoplasma.
Stamcel: Een cel die zich nog niet heeft
ontwikkeld tot een bepaald type cel en die nog
Intercellulaire ruimtes: Holtes tussen de Golgisysteem:
geen specifieke functie heeft
celwand en de celmembraan. Eiwitmoleculen krijgen hier hun
◈ Embryonale stamcellen
uiteindelijke vorm en worden naar een
◈ Adulte stamcellen
Vacuole: Zorgt voor stevigheid in de cel of plek binnen of buiten de cel gebracht.
bevat een kleurstof die de plant kleur geeft. Dit gebeurd door middel van het afsnoeren
Weefsel: Een groep cellen met dezelfde vorm en
van blaasjes.
functie.
Plastiden Secretie: Het afgeven van stoffen door cellen.
◈ Dekweefsel (epitheel): Weefsel die delen van
◈ Chloroplasten (bladgroenkorrels) Lysosoom: Blaasje dat enzymen bevat die
een organisme of het hele organisme omsluit.
◈ Chromoplasten (kleurstofkorrels) stoffen afbreken.
◈ Leukoplasten
Tussencelstof: Stof wat tussen de cellen zit. De
▹Amyloplasten (zetmeelkorrels) Mitochondrium:
aard hiervan hangt samen met de functie van het
weefsel. Bijv: Meniscus kan schokken opvangen. Vormt energie wat in ATP-moleculen wordt
Eukaryoot: Cel met een celkern. opgeslagen en weer wordt vrijgemaakt als
Prokaryoot: Cel zonder celkern. de energie ergens in de cel nodig is.