Literatuur 1 – Variabelen en claims
Variabelen
Een variabele is iets dat kan variëren en heeft dus tenminste twee niveaus. Een constant zou kunnen variëren,
maar heeft in het onderzoek maar één niveau. Onderzoekers kunnen elke variabele meten of manipuleren. Een
mesured variabele kan geobserveerd en/of gemeten worden. De manipulated variabele kan de onderzoeker
beheersen, bijvoorbeeld door mensen in bepaalde groepen te plaatsen of andere behandelingen geven.
Sommige variabelen zouden zowel gemeten als gemanipuleerd kunnen worden; dit hangt af van het
onderzoek.
Conceptuele variabelen zijn abstracte concepten (construct). Deze variabelen moeten duidelijk gedefinieerd
worden en deze definities heten conceptuele definities. Om het onderzoek te doen, moeten operationele
definities van variabelen (operationele variabelen) gevormd worden. Operationaliseren is het vertalen van een
begrip naar een meetbare of manipuleerbare variabele.
Claims
Een claim is een argument wat iemand wilt maken. Er zijn drie verschillende claims:
- Frequentie claims beschrijven een bepaalde hoeveelheid of mate van een variabele. De focus ligt op één
(meetbare) variabele.
- Associatie claims argumenteren dan een variabele gerelateerd is aan de ander (correlatie). Wanneer een van
de variabele verandert, verandert de andere mee.
- Casual claim: een variabele is verantwoordelijk voor de andere. Als je X doet, zal Y gebeuren.
Correlationeel onderzoek is onderzoek waarbij de relatie tussen twee variabelen getoetst wordt. Er zijn drie
basisvormen van associaties:
- Positieve associatie: hoog gaat samen met hoog en laag met laag (stijgende lijn)
- Negatieve associatie: hoog gaat met laag en laag met hoog (dalende lijn)
- Nul associatie: geen associatie (geen/horizontale lijn)
Claims onderzoeken met de vier grote validiteiten
Wanneer de begripsvaliditeit van claim geëvalueerd wordt, is de vraag hoe goed de onderzoekers de variabelen
geoperationaliseerd en gemeten/gemanipuleerd hebben. De externe validiteit gaat over hoe goed de
resultaten generaliseerbaar zijn voor de gehele populatie. Statistische validiteit is de mate waarin de
statistische conclusies nauwkeurig en redelijk zijn. Tot slot is de interne validiteit een indicatie of het onderzoek
in staat is om alternatieve verklaringen te weerleggen.
Casual claims onderzoeken
Bij een casual claim (causaliteit) is het belangrijk om de drie criteria voor veroorzaking na te gaan.
- Covariantie: de mate waarin wordt waargenomen dat twee variabelen samengaan.
- Volgorde in tijd: een variabele komt eerder in tijd dan de andere.
- Interne validiteit: in hoeverre kan het onderzoek alternatieve verklaringen voor de associatie weerleggen?
Om een casual claim te onderzoeken, moet de onderzoeker een experiment uitvoeren. In een experiment
wordt één variabele gemanipuleerd en de andere gemeten. De gemanipuleerde variabele heet de
onafhankelijke variabele, en de gemeten is de afhankelijke variabele.
Op deze manier kan ook de kwaliteit van de claim te verbeteren. Door de onafhankelijke variabele te
manipuleren, zorg je ervoor dat deze voor de andere komt. Daarbij heb je bij het manipuleren ook controle
over andere verklaringen. Door gebruik te maken van willekeurige toewijzing, kunnen de verschillende groepen
in het experiment zo gelijk mogelijk zijn.
, Correlationeel onderzoek – hc 1
Een correlationele onderzoeksvraag kun je herkennen aan de elementen van PAC: population, association,
constructs.
Wanner een kenmerk/construct een verandering in een ander kenmerk/construct veroorzaakt, wordt er
gesproken van causaliteit.
Inferentiële statistiek is door middel van de verzamelde data in de steekproef een uitspraak doen over de hele
populatie.
In kwantitatief onderzoek kunnen verschillende onderzoeksmethoden gebruikt worden, bijvoorbeeld
observaties, vragenlijsten (surveys).
Bij meetschalen kunnen respondenten verschillende antwoorden kiezen, aan deze antwoorden wordt een
numerieke waarde toegevoegd, deze kan gebruikt worden om de schaalscore mee te bepalen.
Aselecte steekproef
Om te kunnen generaliseren is het belangrijk dat onderzoekers een aselecte steekproef gebruiken. Bij een
aselecte steekproef heeft iedereen uit de populatie een kans om deel te nemen, maar niet iedereen heeft een
gelijke kans. Dit zorgt voor een hoge externe validiteit.
- Enkelvoudige aselecte steekproef: uit een steekproefkader (lijst met populatie) worden willekeurige
participanten geselecteerd. Iedereen heeft een gelijke kans om geselecteerd te worden.
- Gestratificeerde steekproef: bestaat uit een combinatie van meerdere steekproeven getrokken uit
subgroepen in de populatie. Dit kan om ervoor te zorgen dat de steekproef representatief is voor de populatie
(gelijke verhoudingen), of om ervoor te zorgen dat de verschillende groepen groot genoeg zijn om conclusies
over te trekken (gelijke aantallen).
- Clustersteekproef: de populatie is gegroepeerd in bepaalde clusters, de clusters worden aselect getrokken, en
iedereen binnen de cluster wordt uitgekozen. In een getrapte steekproef worden verschillende clusters
getrokken, en binnen de clusters worden weer steekproeven gekozen.
- Systematische steekproef: uit de populatie wordt de steekproef getrokken met een stelregel.
Dekkingsfouten en non-respons
De doelpopulatie is het deel van de populatie dat gedekt is tijdens het proces van steekproeftrekking.
Dekkingsfouten kunnen en vertekening van de werkelijkheid veroorzaken. Het is belangrijk om te kijken of deze
fouten voor een vertekening zorgen; is de niet-gedekte groep gelijk aan de doelpopulatie, of zijn deze mensen
op een bepaalde manier anders dan de mensen die wel meedoen aan het onderzoek?
Het kan voorkomen dat mensen om bepaalde redenen niet deelnemen aan het onderzoek, dit heet non-
responsfouten. Deze kunnen ook een vertekening veroorzaken.
Operationaliseren
Kenmerken van mensen zijn te verdelen in fysieke kenmerken en theoretische begrippen. De theoretische
begrippen zijn niet eenduidig af te lezen. Het meten hiervan bestaat uit de conceptuele definitie (wat betekent
het begrip) en de operationele definitie (hoe wordt het begrip gemeten).
Variabelen, meetinstrumenten en -niveaus
Veel fysieke kenmerken hebben een bestaand meetinstrument. Veel theoretische begrippen hebben intussen
bestaande meetinstrumenten (testen, schalen, enz.).
Verschillende variabelen zorgen voor verschillende soorten waarden. Aan de waarden van de variabelen
worden nummers gehangen, deze staan voor de verschillende categorieën (categorische variabelen). Deze
variabelen komen overeen met het nominaal meetniveau.
Wanneer de getallen wel een waarde hebben/hoeveelheid aangeven, heten deze kwantitatieve variabelen.
De verschillende meetniveaus:
- Nominaal: geen ordening in de verschillende getallen
- Ordinaal: de getallen hebben verschillende waarden, maar de intervallen zijn ongelijk
- Interval: de verschillen tussen de getallen zijn gelijk, maar de waarde 0 staat niet gelijk aan afwezigheid van de