Perceptie
PSY1026
Denise Linders
MAASTRICHT UNIVERSITY
PSYCHOLOGY
TUTOR:
COURSE: PERCEPTION (PSY1026)
, Meerkeuzevragen
Vraag 1 – Feitenvraag (correct antwoord = b)
Een onderzoeker laat aan Marieke vijf tot negen stimuli zien met verschillende intensiteiten in
willekeurige volgorde. Marieke moet bij elke proef aangeven of zij de stimuli nog kan detecteren.
Welke methode van Fechner wordt hier beschreven?
a) Method of adjustment
b) Method of constant stimuli
c) Method of limits
Uitleg:
Bij de ‘method of constant’ stimuli wordt er door de onderzoeker vijf tot negen stimuli laten zien met
verschillende intensiteiten in een willekeurige volgorde. Bij elke proef moet er op de vraag of het
licht wordt gezien, ´´ja´´ of ´´nee´´ worden beantwoord. De onderzoeker kiest ervoor dat de laagste
intensiteit niet gedetecteerd kan worden en de hoogste intensiteit altijd gedetecteerd kan worden.
De proefpersoon moet aangeven of hij/zij de stimuli nog kan detecteren. Met deze resultaten kan de
onderzoeker zien welke intensiteit gedetecteerd kan worden en welke niet. Hiermee wordt de
drempelwaarde bepaald. De ‘method of adjustment’ is een methode waarbij de proefpersoon zelf de
intensiteit van de stimulus moet veranderen totdat deze niet meer wordt opgemerkt. Dit is bij deze
omschrijving niet het geval. Bij de ‘method of limits’ presenteert de onderzoeker stimuli in volgorde
van oplopend of afnemende intensiteit. De proefpersoon moet ook hierbij aangeven of de stimulus
gedetecteerd kan worden. Als de proefpersoon de stimulus niet meer kan opmerken dan is de
drempelwaarde bereikt. Deze methode bevat niet de willekeurige volgorde van stimuli en de
drempelwaarde wordt bepaald door het crossover point.
Deze vraag is een feitenvraag omdat er kennis wordt gevraagd over de methodes van Fechner.
Referentie:
• Goldstein, E., & Brockmole, J. (2016). In Sensation and Perception (10th edition). Cengage
Learning, Inc. p. 14 and 384 (Appendix A).
1