Kort samengevat
2.1 eten en gegeten worden (leer afb. 1 en 7)
producenten – alleen organismen met bladgroenkorrels die organische stoffen maken
consumenten – dieren die leven van organische stoffen die andere hebben gemaakt
planten (producenten) zijn daarom ook altijd de eerste schakel van een voedselketen. Na de planten
komen de planteneters, daarna vleeseters en daarna alleseters. Natuurlijk zijn er ook planten die
sterven zonder opgegeten te worden die worden afgebroken door reducenten (bacterien en
schimmels) ze breken de organische stoffen tot anorganische stoffen.
2.2 piramiden
een piramide van aantallen geeft aan hoeveel individuen in elke schakel voorkomen. Die van
aantallen is niet altijd piramide voormig. Je het ook een piramide van biomassa deze geeft aan
hoeveel biomassa elke schakel heeft deze is wel piramide vormig omdat het in elke hogere schakel
minder wordt want niet alle biomassa wordt meegenomen. Een groot deel verdwijnt door
verbranding, een deel voor de groei en ontwikkeling, en een deel verlaat het lichaam door ontlasting
2.3 kringlopen ( leer afb. 13 en 14)
koolstofkringloop:
door koolstofdioxide uit de lucht wordt gebruikt voor fotosynthese een plant maakt hier glucose van.
Glucose wordt weer gebruikt voor verbranding waarbij koolstofdioxide vrijkomt. De consument eet
een plant en de glucose komt dus weer terecht in de consument. In organismen kan weer
verbranding ontstaan waar koolstofdioxide vrijkomt. Alle dode dieren worden door een
rottingsproces gegeten door reducenten. Reducenten verbranden de dode dieren door het
rottingsproces en er komt weer koolstofdioxide vrij zo ontstaat er een kringloop
stikstofkringloop:
plant maakt van stikstof plantaardige eiwitten. Stikstofgas wordt omgezet door stikstofbindende
bactierien naar nitraat. Nitraat zit in de grond en kan door de wortels van een plant opgenomen
worden. Dus de stikstof zit nu in de plant. Dat plantje wordt weer gegeten door een dier en zijn nu
dierlijke eiwitten. Planten en dieren gaan weer dood deze worden door rottingsbacterien omgezet
hierbij komt amonium vrij en amoniak (gas). Amonium kan door bepaalde bacterien weer worden
omgezet in nitraat. Het amoniak wordt in de lucht weer omgezet in stikstof. Stikstof is de
belangrijkste bouwstof in deze kringloop.
2.4 populaties (leer afb. 21)
alle organismen worden beinvloed door hun milieu. Invloede uit de levende natuur noem je biotische
factoren zoals voedsel en soortgenoten. Alle invloeden uit de levenloze natuur noem je abiotische
factoren zoals temp. Water bodem en regen.
individu – een enkel organismen
populatie – een groep organismen in een bepaald gebied zoals het bos
levensgemeenschap – alle populaties in een bepaald leefgebied van verschillende soorten
biotoop – alle abiotische factoren samen
ecosysteem – de biotoop en levensgemeenschap samen
een populatie wordt groter met goeie omstanigheden zoals genoeg voedsel. Het kan ook kleiner
worden de schomeling hiertussen per jaar noem je biologisch evenwicht. In een optimumkrom wordt
neergezet de overlevingskans van een bepaalde groep dieren van abiotische factoren
2.5 aanpassingen bij dieren
waterdieren hebben aanpassingen waardoor ze makkelijker door het water glijden, ze zijn
gestroomlijnd. Landdieren kunnen ingedeeld worden in zoolgangers, teengangers en hoefgangers. Je
hebt verschillende soorten vogels:
2.1 eten en gegeten worden (leer afb. 1 en 7)
producenten – alleen organismen met bladgroenkorrels die organische stoffen maken
consumenten – dieren die leven van organische stoffen die andere hebben gemaakt
planten (producenten) zijn daarom ook altijd de eerste schakel van een voedselketen. Na de planten
komen de planteneters, daarna vleeseters en daarna alleseters. Natuurlijk zijn er ook planten die
sterven zonder opgegeten te worden die worden afgebroken door reducenten (bacterien en
schimmels) ze breken de organische stoffen tot anorganische stoffen.
2.2 piramiden
een piramide van aantallen geeft aan hoeveel individuen in elke schakel voorkomen. Die van
aantallen is niet altijd piramide voormig. Je het ook een piramide van biomassa deze geeft aan
hoeveel biomassa elke schakel heeft deze is wel piramide vormig omdat het in elke hogere schakel
minder wordt want niet alle biomassa wordt meegenomen. Een groot deel verdwijnt door
verbranding, een deel voor de groei en ontwikkeling, en een deel verlaat het lichaam door ontlasting
2.3 kringlopen ( leer afb. 13 en 14)
koolstofkringloop:
door koolstofdioxide uit de lucht wordt gebruikt voor fotosynthese een plant maakt hier glucose van.
Glucose wordt weer gebruikt voor verbranding waarbij koolstofdioxide vrijkomt. De consument eet
een plant en de glucose komt dus weer terecht in de consument. In organismen kan weer
verbranding ontstaan waar koolstofdioxide vrijkomt. Alle dode dieren worden door een
rottingsproces gegeten door reducenten. Reducenten verbranden de dode dieren door het
rottingsproces en er komt weer koolstofdioxide vrij zo ontstaat er een kringloop
stikstofkringloop:
plant maakt van stikstof plantaardige eiwitten. Stikstofgas wordt omgezet door stikstofbindende
bactierien naar nitraat. Nitraat zit in de grond en kan door de wortels van een plant opgenomen
worden. Dus de stikstof zit nu in de plant. Dat plantje wordt weer gegeten door een dier en zijn nu
dierlijke eiwitten. Planten en dieren gaan weer dood deze worden door rottingsbacterien omgezet
hierbij komt amonium vrij en amoniak (gas). Amonium kan door bepaalde bacterien weer worden
omgezet in nitraat. Het amoniak wordt in de lucht weer omgezet in stikstof. Stikstof is de
belangrijkste bouwstof in deze kringloop.
2.4 populaties (leer afb. 21)
alle organismen worden beinvloed door hun milieu. Invloede uit de levende natuur noem je biotische
factoren zoals voedsel en soortgenoten. Alle invloeden uit de levenloze natuur noem je abiotische
factoren zoals temp. Water bodem en regen.
individu – een enkel organismen
populatie – een groep organismen in een bepaald gebied zoals het bos
levensgemeenschap – alle populaties in een bepaald leefgebied van verschillende soorten
biotoop – alle abiotische factoren samen
ecosysteem – de biotoop en levensgemeenschap samen
een populatie wordt groter met goeie omstanigheden zoals genoeg voedsel. Het kan ook kleiner
worden de schomeling hiertussen per jaar noem je biologisch evenwicht. In een optimumkrom wordt
neergezet de overlevingskans van een bepaalde groep dieren van abiotische factoren
2.5 aanpassingen bij dieren
waterdieren hebben aanpassingen waardoor ze makkelijker door het water glijden, ze zijn
gestroomlijnd. Landdieren kunnen ingedeeld worden in zoolgangers, teengangers en hoefgangers. Je
hebt verschillende soorten vogels: