6Binas: 80E; 88A-88H; 88J-89C; 90B; 90C
H1 Regeling
1.1 Regeling en homeostase
Hormonen controleren of je in staat bent om een bepaald proces te doen. Normwaardeis de
regeling van bijv de zuurstofconcentratie en glucoseconcentratie in het bloed. Ook
bijvoorbeeld je lichaamstemperatuur wordt op 37 graden gehouden, dit is dynamisch
evenwicht. Dit wordt in stand gehouden door een regelkring. Het in stand houden van een
dynamisch evenwicht in organismen heet homeostase. Dingen van buitenaf, zoals
bijvoorbeeld zonlicht hebben invloed op jouw hormonen.
Als het product het hormoon remt → negatieve terugkoppeling.
Als het product het hormoon stimuleert → positieve terugkoppeling.
1.2 Hormonale regulatie
In organismen vindt communicatie tussen cellen plaats via signaalmoleculen. De moleculen
die zij afgeven zijn hormonen. Hormoonklieren worden ook wel endocriene klierengenoemd.
Die geven geven hormonen af aan het bloed. Heet secretie. Klieren met een afvoerbuis
heten exocriene klieren.
Bloed transporteert hormonen. De hormonen zijn alleen werkzaam in organen waarvan de
cellen receptorenbezitten waaraan het hormoon kan binden: doelwitorganen.De mate van
reactie van een doelwitorgaan wordt bepaald door de hormoonconcentratie
(hormoonspiegel)in het bloed en door het aantal hormoon receptoren voor een bepaald
hormoon. Een hormoon kan processen in meerdere doelwitorganen regelen, zoals groeien
en voortplanting.
Als een hormoon in het cytoplasma bindt het meestal aan een receptoreiwit. Ontstaat
hormoon-receptorcomplex.Deze kan bepaalde genen aan of uit zetten. Andere hormonen
binden zich aan een receptoreiwit op het celmembraan van de cellen van een
doelwitorgaan. Hier wordt dan een signaalmolecuul gevormd: second messenger.Deze
geeft het signaal in de cel door. Wanneer een signaal via meerdere schakels in de cel wordt
doorgegeven spreek je van een cascade.
Buiten de cel → extracellulair.
Binnen de cel → intracellulair.
Hypofyseproduceert verschillende hormonen: TSH, FSH en LH zijn voorbeelden. Daar
boven ligt je hypothalamus.Door de hypofyse en de hypothalamus zijn het zenuwstelsel en
het hormoonstelsel verbonden. Als neurohormonenworden gevormd spreek je van
neurosecretie.
Inhibbiting hormonen: zorgen dat endocriene cellen geen hormonen meer produceren.
Releasing hormonen:zorgen dat endocriene wel bepaalde hormonen produceren.
FSH en LH spelen een belangrijke rol bij voortplanting. Prolactinespeelt een belangrijke rol
bij het vergroten van de melkklieren en bij het produceren van melk. Oxytocinestimuleert de
weeën. Oxytocine wordt ook wel het hechtingshormoon genoemd.
De schildklierligt in de hals tegen de luchtpijp aan. De schildklier produceert onder andere
thyroxine. Dit hormoon beïnvloedt de stofwisseling, bij kinderen stimuleert het ook de groei.
Jodium is nodig voor de vorming van thyroxine. Thyroxine remt TSH.
Schildklier produceert te veel thyroxine → intensiteit stofwisseling neemt toe, gewichtsverlies
en rusteloosheid.
H1 Regeling
1.1 Regeling en homeostase
Hormonen controleren of je in staat bent om een bepaald proces te doen. Normwaardeis de
regeling van bijv de zuurstofconcentratie en glucoseconcentratie in het bloed. Ook
bijvoorbeeld je lichaamstemperatuur wordt op 37 graden gehouden, dit is dynamisch
evenwicht. Dit wordt in stand gehouden door een regelkring. Het in stand houden van een
dynamisch evenwicht in organismen heet homeostase. Dingen van buitenaf, zoals
bijvoorbeeld zonlicht hebben invloed op jouw hormonen.
Als het product het hormoon remt → negatieve terugkoppeling.
Als het product het hormoon stimuleert → positieve terugkoppeling.
1.2 Hormonale regulatie
In organismen vindt communicatie tussen cellen plaats via signaalmoleculen. De moleculen
die zij afgeven zijn hormonen. Hormoonklieren worden ook wel endocriene klierengenoemd.
Die geven geven hormonen af aan het bloed. Heet secretie. Klieren met een afvoerbuis
heten exocriene klieren.
Bloed transporteert hormonen. De hormonen zijn alleen werkzaam in organen waarvan de
cellen receptorenbezitten waaraan het hormoon kan binden: doelwitorganen.De mate van
reactie van een doelwitorgaan wordt bepaald door de hormoonconcentratie
(hormoonspiegel)in het bloed en door het aantal hormoon receptoren voor een bepaald
hormoon. Een hormoon kan processen in meerdere doelwitorganen regelen, zoals groeien
en voortplanting.
Als een hormoon in het cytoplasma bindt het meestal aan een receptoreiwit. Ontstaat
hormoon-receptorcomplex.Deze kan bepaalde genen aan of uit zetten. Andere hormonen
binden zich aan een receptoreiwit op het celmembraan van de cellen van een
doelwitorgaan. Hier wordt dan een signaalmolecuul gevormd: second messenger.Deze
geeft het signaal in de cel door. Wanneer een signaal via meerdere schakels in de cel wordt
doorgegeven spreek je van een cascade.
Buiten de cel → extracellulair.
Binnen de cel → intracellulair.
Hypofyseproduceert verschillende hormonen: TSH, FSH en LH zijn voorbeelden. Daar
boven ligt je hypothalamus.Door de hypofyse en de hypothalamus zijn het zenuwstelsel en
het hormoonstelsel verbonden. Als neurohormonenworden gevormd spreek je van
neurosecretie.
Inhibbiting hormonen: zorgen dat endocriene cellen geen hormonen meer produceren.
Releasing hormonen:zorgen dat endocriene wel bepaalde hormonen produceren.
FSH en LH spelen een belangrijke rol bij voortplanting. Prolactinespeelt een belangrijke rol
bij het vergroten van de melkklieren en bij het produceren van melk. Oxytocinestimuleert de
weeën. Oxytocine wordt ook wel het hechtingshormoon genoemd.
De schildklierligt in de hals tegen de luchtpijp aan. De schildklier produceert onder andere
thyroxine. Dit hormoon beïnvloedt de stofwisseling, bij kinderen stimuleert het ook de groei.
Jodium is nodig voor de vorming van thyroxine. Thyroxine remt TSH.
Schildklier produceert te veel thyroxine → intensiteit stofwisseling neemt toe, gewichtsverlies
en rusteloosheid.