biologie erfelijkheid
verschillen tussen mensen
Mensen lijken op elkaar. De eigenschappen die ons tot mensen maken, hebben
hun basis in het DNA in de chromosomen.
Fenotype → de uiterlijk waarneembare kenmerken van een persoon, verandering
is mogelijk door het milieu en de leefstijl. De handleiding voor het vormen van die
eigenschappen bevindt zich in de genen op je DNA.
Genotype → alle genen die iemand bezit + de eigenschappen die je erft van je
ouders, de erfelijke info in je DNA.
Genen → stukjes DNA met de code voor een eiwit. Samen met de rest van het
DNA en het DNA in je mitochondriën vormen ze jouw genoom, bestaande uit zo’n
3 miljard basen: A, C, G & T.
Je genoom ligt vooral vast in 23 paar chromosomen van je lichaamscellen. Ieder
mens heeft een eigen genoom maar ook met grote overeenkomsten met andere
mensen. Mutaties door bepaalde stoffen, straling en zelfs de eigen
lichaamswarmte leiden tot veranderingen in het DNA en tot variatie in genotypen.
Allelen → varianten van een gen. Van elk gen komen allelen voor, de combinatie
waarin de allelen samen op 1 chromosoom voorkomen, is het haplotype van dat
chromosoom. Gezien de variatie aan allelen bestaat van ieder chromosoom een
groot aantal haplotypen.
Chromosomen komen vaak voor in paren, daarin is 1 chromosoom van de vader
en het andere van de moeder. Op elk chromosoom van een paar zit een eigen
combinatie aan allelen: een eigen haplotype.
chromosomen bekijken.
De 23 paar chromosomen in een menselijk lichaam zijn gelijk van vorm en grootte
en vormen daarom homologe chromosomen. Onderling verschillen alle paren in
grootte en in plaats van het centromeer. Door kleurstoffen ontstaat er voor ieder
paar een uniek bandenpatroon.
Karyotype → het aantal chromosomen in een cel.
Karyogram → een chromosomenpotret waar alle chromosomen homoloog en op
grootte worden gerangschikt.
Het langste chromosomenpaar komt vooraan, chromosomenpaar 1, daarna volgen
chromosomen 2 tot en met 22 en deze zijn allemaal autosomen. Het 23e paar is
anders, dat zijn de geslachtschromosomen. Bij mannen zijn dat een groot
X-chromosoom en een klein Y-chromosoom en bij vrouwen zijn het twee grote
X-chromosomen. In een formule is het karyotype van een man 46,XY en van een
vrouw 46,XX.
verschillen tussen mensen
Mensen lijken op elkaar. De eigenschappen die ons tot mensen maken, hebben
hun basis in het DNA in de chromosomen.
Fenotype → de uiterlijk waarneembare kenmerken van een persoon, verandering
is mogelijk door het milieu en de leefstijl. De handleiding voor het vormen van die
eigenschappen bevindt zich in de genen op je DNA.
Genotype → alle genen die iemand bezit + de eigenschappen die je erft van je
ouders, de erfelijke info in je DNA.
Genen → stukjes DNA met de code voor een eiwit. Samen met de rest van het
DNA en het DNA in je mitochondriën vormen ze jouw genoom, bestaande uit zo’n
3 miljard basen: A, C, G & T.
Je genoom ligt vooral vast in 23 paar chromosomen van je lichaamscellen. Ieder
mens heeft een eigen genoom maar ook met grote overeenkomsten met andere
mensen. Mutaties door bepaalde stoffen, straling en zelfs de eigen
lichaamswarmte leiden tot veranderingen in het DNA en tot variatie in genotypen.
Allelen → varianten van een gen. Van elk gen komen allelen voor, de combinatie
waarin de allelen samen op 1 chromosoom voorkomen, is het haplotype van dat
chromosoom. Gezien de variatie aan allelen bestaat van ieder chromosoom een
groot aantal haplotypen.
Chromosomen komen vaak voor in paren, daarin is 1 chromosoom van de vader
en het andere van de moeder. Op elk chromosoom van een paar zit een eigen
combinatie aan allelen: een eigen haplotype.
chromosomen bekijken.
De 23 paar chromosomen in een menselijk lichaam zijn gelijk van vorm en grootte
en vormen daarom homologe chromosomen. Onderling verschillen alle paren in
grootte en in plaats van het centromeer. Door kleurstoffen ontstaat er voor ieder
paar een uniek bandenpatroon.
Karyotype → het aantal chromosomen in een cel.
Karyogram → een chromosomenpotret waar alle chromosomen homoloog en op
grootte worden gerangschikt.
Het langste chromosomenpaar komt vooraan, chromosomenpaar 1, daarna volgen
chromosomen 2 tot en met 22 en deze zijn allemaal autosomen. Het 23e paar is
anders, dat zijn de geslachtschromosomen. Bij mannen zijn dat een groot
X-chromosoom en een klein Y-chromosoom en bij vrouwen zijn het twee grote
X-chromosomen. In een formule is het karyotype van een man 46,XY en van een
vrouw 46,XX.