§1 Chili beeft:
Na een aardbeving altijd serie van naschokken.
Naschokken = Aardbevingen die uren, dagen of zelfs weken na een eerdere aardbeving in hetzelfde
gebied plaatsvindt.
Gevolg van naschokken > ontladen van de spanning op andere plekken langs de breuk of in
nabijgelegen breuken.
In chili botst door convergentie de Nazcaplaat met de Zuid-Amerikaanse plaat, hierbij duikt de zware
oceanische plaat weg onder de lichte continentale plaat. Het wegduiken = subductie.
Op het raakvlak van de platen > veel wrijving. Onderduikende plaat trekt bovenliggende plaat mee
naar beneden, gevolg hiervan > er ontstaat grote spanning tussen de platen en de spanning ontlaadt
zich vervolgens door een aardbeving.
Seismisch gat = een gebied waar al lang geen zware aardbeving is voorgekomen vergeleken met de
omringende gebieden.
Ontstaan Andesgebergte >
1. Wegduikende Nazcaplaat smelt onder de Zuid-Amerikaanse plaat.
2. Het daarbij gevormde magma stijgt op en vormt een reeks van vulkanen.
3. Door de druk van het opstijgende magma worden de horizontale gesteentelagen erboven
opzij en omhoog gedrukt.
4. De gesteentelagen komen scheef te liggen en worden geplooid.
5. Er ontstaat een plooiingsgebergte.
Doordat de oceaanbodem wordt gedwongen naar beneden te buigen, is aan de westkust van
Chili een trog ontstaan, de Peru-Chilitrog.
Van links naar rechts:
1 = trog
2 = vulkaan
3 = magma
4 = continentale plaat
5 = oceanische plaat
6 = subductie
7 = mantel
, §1 Chili beeft:
B41 Hoogtegordels:
Hoogtegordel = een landschapszone op een berg.
Hoogtegordels ontstaan door verschillen in temperatuur. Hoe hoger je komt, hoe kouder het wordt.
De hoogtegordels van onder naar boven:
- Loofboomgordel: loofbomen groeien op plekken waar het ’s zomers gemiddeld warmer dan
15 graden is.
- Naaldboomgordel: Naaldbomen groeien niet meer als het ’s zomers gemiddeld kouder is dan
10 graden. Dit is de boomgrens.
- Boven de boomgrens: de hoogtegordel van grassen, kruiden en lage struikjes begint >
alpenweiden waar boeren ’s zomers hun vee laten grazen.
- Boven de 2.500m ook wel rotsgordel: groeien bijna geen planten meer en omgeving steeds
rotsachtiger, komt allemaal door de kou en de harde ondergrond.
- Gebied van de eeuwige sneeuw: gebied waar altijd sneeuw ligt.
B67 Platen en breuken:
De aardkorst bestaat uit verschillende platen ofwel schollen.
Breuken = de barsten of scheuren tussen de platen.
De breuklijnen vormen de randen van zeven grote en een stuk of tien kleinere platen.
Grootste plaat = Pacifische plaat die onder de Stille of Grote Oceaan ligt.
Hoe de platen en breuken zijn ontstaan:
- Door krachten binnen in de aarde (endogene krachten).
- Vlak onder de aardkorst stroomt magma in het rond (convectiestromen).
- Door de kracht van de stroming zijn er breuken ontstaan.
Platentektoniek = De kennis over de bewegingen van platen.
B68 Bewegingsrichtingen van platen:
Er zijn drie bewegingsrichtingen van de platen:
Divergentie: de platen drijven uit elkaar. Dat gebeurt op de bodem van de oceanen. Op de plek waar
de platen uit elkaar drijven, komt magma naar boven. Op de zeebodem koelt het magma af en vult
het gat tussen de twee platen op. Zo ontstaat een langgerekte bergrug onder zee, de mid-
oceanische rug.
Convergentie: de platen drijven naar elkaar toe. Meestal de een duikt onder de andere > zwaardere
oceanische plaat onder lichtere continentale plaat = subductie.
Trog = diepe kloof onder in de zee.
Transforme beweging: de platen schuiven langs elkaar. Voorbeeld bij > langs de San Andreasbreuk bij
San Francisco.
B73 Aardbeving:
Hypocentrum = het diepste punt van een aardbeving (diep in de aardkorst).
Epicentrum = Het punt aan het aardoppervlak recht boven het hypocentrum (diepste punt). Hier voel
je de zwaarste schokken.
Meeste en ook wel zwaarste aardbevingen bij > convergentie en onder elkaar duiken. Het
hypocentrum ligt hier diep van 100 km tot wel 700 km.
Aardbevingen waarbij de platen langs elkaar schuiven > hypocentrum meestal niet zo diep.