Elleboog aantekeningen Minor Bovenste Extremiteit elleboog (MBE)

Anatomie van de kennisclips

 Algemene syndesmologie
 Aan de uiteinden van het gewricht zit kraakbeen (cartilago articularis)
o De elleboog bevat hyalienkraakbeen, dit bevat geen zenuwen en bloedvaten
Voeding van het hyalienkraakbeen gebeurt door de synovia (= )
 Kapsel
o Binnenste laag (= membrana synovialis)
 Functie: geleiding/beweging van het gewricht
 Aanhechting dicht langs de randen van het kraakbeen
 Is niet nocisensorisch geïnnerveerd
 Plica: lateraal bestaat het kapsel uit plooien, in extensie worden de plooien in
het gewricht gevult met vet en worden eruit gedrukt bij flexie
Impingement van de plica: pijn klachten wanneer de plooien klem komen te
zitten bij bewegen

o Buitenste laag (= membrana fibrosa)
 Functie: stabiliteit geven aan het gewricht
 Bevat ligamenten, dit is een verdikking van het kapsel
 Is wel nocisensorisch geïnnerveerd

o Tussen de twee membrana vindt je vetweefsel
 Zorgt dat geleiding en beweging tussen de lagen
plaats kan vinden
 Vet is nocisensorisch geïnnerveerd

Gewrichtskapsel elleboog
- Belangrijke rol in stabiliteit
- Aan de ventrale en dorsale zijde is het kapsel vrij dus en zit los
o om er voor te zorgen dat het kapsel niet klem komt te zitten bij buigen of
strekken zijn er kapselspanners
 ventraal: brachialis
 dorsaal: triceps brachii & anconeus
- kapsel is het meest lax bij 70 flexie
o hierdoor kan je het in deze stand het best onderzoeken op scheuren/letsel bij
hydrops (zwelling) is er gelijk een afname van ROM elleboog

2 systemen
1. art. cubitale systeem
o Art. humero-ulnaris
o Art. humero-radialis
o Art. radio-ulnaris proximalis

2. Ante-brachiale systeem (systeem van de onderarm)
o Art. radio-ulnaris proximalis
o Art. radio-ulnairs distalis
o membrana interossea

,  Art. humero-ulnaris
 Type verbinding Junctura synovialis (met gewrichtsvloeistof, hyalien kraakbeen en
ligamenten
 Type gewricht Ginglymus (= scharniergewricht)
- bewegingen: veel flexie/ weinig extensie door anterieure kanteling
 Kop Trochlea humeri (= distale deel v/d humerus
- dorsaal: fossa olecrani
- ventraal: fossa coronoidea
 Kom Incisura throchlearis ulnae (= proximale deel v/d ulna)
- dorsaal: Olecranon
- ventraal: Processus Coronoideus

Alignement  Carrying angle (5-20)
 In flexie een lichte varus beweging
 In extensie een lichte valgus beweging

o Cubitus valgus
 carrying angle > 20
 oorzaken:
- laxiteit (werpers,
hypermobiliteitssyndroom)
- posttraumatisch (na supracondylaire humerus fractuur)
- congenitale syndromen (= aangeboren)

o Cubitus varus (ook wel, gunstock deformity)
 Oorzaken:
- niet goed geconsolideerde supracondylaire
fracturen
* vaak bij kinderen, want supracondylaire
fracturen komen het vaakst bij kinderen voor

 Art. humero-radialis
 Type verbinding Junctura synovialis
 Type gewricht Art. Sphaeroidea (= bolvormig)
- bewegingen: vooral pro-/supinatie, beweegt mee in flexie/extensie
 Kop Capitulum humeri
- lateraal: capitulum
- mediaal: capitulothrochleaire groeve
 Kom Fovea articularis capitis radii

In extensie is er geen benig contact tussen de kop en kom
 klachten lateraal en richting flexie (en niet in extensie) zegt mogelijk iets over de kwaliteit
van het gewricht.

Stabiliteit
 belangrijke rol bij stabiliteit in flexie (benige stabiliteit)
 belangrijke rol bij voorkomen van valgus (benige stabiliteit, caput radii tegen capitulum)
 in extensie geen benig contact, gewricht is stabiel door de plica synovialis
o plica synovialis bevindt zich lateraal. In extensie vallen de plooien in de ruimte
tussen het capitulum en caput radii. Dit geeft stabiliteit.
 bewegen richting flexie worden de plica eruit geduwd en maakt het contact.
Bewegen de plica er niet uit ontstaat er inklemming