Leisure
- Objectieve vrije tijd → gebaseerd op feiten
- Subjectieve vrije tijd → afhankelijk van zienswijzen van de mens
Voorbeelden: motieven, gevoelens en waarden
- Vrije tijd = alle vrijetijd – arbeid – onderwijs – zorgtaken – persoonlijke tijd
De tijd die overblijft wordt residuele vrijetijd genoemd
- Pure leisure = alleen mogelijk bij hele jonge kinderen en verstandelijke gehandicapte. Hierbij
spelen verplichtingen en zorgen geen rol.
- Temporal = tijd
Behavioral = gedrag
Mental = beleving
- Sociologie = de wetenschap die bestudeert hoe verschillende groepen met elkaar
samenleven
Sociale structuur: een netwerk van mensen die met elkaar verboden zijn
Sociale cultuur: alles wat de mens heeft voortgebracht
- Materieel: kleding, literatuur en architectuur
Immaterieel: waarden en normen
- Waarden: waarden zijn idealen en motieven die in een samenleving heersen. Waarden zijn
opvattingen over wat wenselijk is.
→ vrijheid, gelijkheid, waardering en succes
Normen: concrete richtlijnen. Ze regelen het dagelijks verkeer.
→ handgeven, kus geven bij begroeting
→ wat bij alle religies terug komt: niet stelen en niet doden
- Cultuur in enge zin: alle kunstzinnige uitingen die onderdeel zijn van de cultuur
Hoge cultuur: opera, voorstellingen en literatuur
Lage cultuur: concerten en musicals
- Cultuur = het geheel aan waarden, normen, opvattingen, instituties en tradities dat een
samenleving of groep mensen kenmerkt
- Subcultuur: is een cultuur die in bepaalde opzichten afwijkt van, maar in andere opzichten
overeenkomt met een grote cultuur geheel.
1. geografisch (plaats)
2. demografisch (leeftijd)
3. psychologisch en gedragskenmerken
- Primaire socialisatie (eerste levensfase) je leert hierbij wat goed en fout is van je ouders.
In de pubertijd begint de secundaire socialisatie. Veel jongeren zijn opzoek naar een
subcultuur om bij te horen.
Deviant gedrag: afwijkend gedrag
Referentie kader: het geheel aan codes, symbolen en uitdingen van een specifieke groep
Verzorgingspositie: de rol die het individu inneemt binnen de sociale structuur die voor die
persoon centraal staat
,- Invloed op verzorging positie
Levensfase
Geslacht
Fysieke capaciteit
Intelligentie
- Behoefte volgens Maslow vrijetijdsmotieven volgens Ragheb en Beard
Maslow
Zelfverwezenlijking: ontwikkelen van de mens
Waarderingen en erkenning: respect ontvangen van anderen.
Sociale contacten: opbouwen van vriendschap en liefdesrelaties
Veiligheidsbehoeften: zich veilig en comfortabel voelen
Fysiologische behoefte: eerste levensbehoeftes
Dimensies van Ragheb en Beard
Stimulus vermijdende dimensie (ontsnapping dagelijkse sleur d.m.v. wandeling of vakantie)
Sociale dimensie (Tijd doorbrengen met anderen)
Prestatiemotivatiedimensie (uitdaging staat hierbij centraal)
intellectuele dimensie (de behoefte om jezelf te ontwikkelen)
- Attitude bestaan uit 3 dringen
Cognitief (kennis)
Affectief (gevoelens)
Conatief (gedrag)
- Gedrag = kenmerken van de samenleven cultuur +kenmerken van de relevante subculturen +
persoonskenmerken +omgevingsfactoren
- Er zijn vier soorten kapitaal:
1. Economisch (alles wat je eigendom is, die direct omzetbaar zijn in geld
2. Cultureel (individuele kennis, concreet af te meten aan diploma’s )
3. Sociaal kapitaal (geheel van sociale relaties van een individu)
4. Fysiek kapitaal (alle kenmerken die het individu vormgeven)
, - Latende vraag (onzichtbare vraag)
Voorbeeld: toen er nog geen internet was had niemand behoefte aan een manier om sneller
te kunnen communiceren
Manifeste vraag (vraag waar consument zich bewust van is)
Voorbeeld: als je honger hebt ga je naar de supermarkt om eten te kopen
Plaats gebonden Niet plaatsgebonden Vroeger plaatsgebonden nu
niet meer
Toerisme Media Kunst pistes
Kunst en cultuur (passief) Games (passief)
Resorts (actie f) Fitness (actief)
Natuur en recreatie (actief)
Je reist naar een specifiek Kan overal gebruikt worden
plek
- Actieradius = de maximale afstand die een persoon bereid is af te leggen
Verzorgingsgebied= tijdruimtelijk kenmerken van vraag en aanbod. Welke afstand focust de
organisatie zich op
- Gentrificatie= oude stadwijken opknappen
- Urbanisatie = van het plattenland naar de stad
- Suburbanisatie = van de stad naar het plattenland
- Re-urbanisatie = herontdekte wijk in een stad
- Conjectuurgevoeligheid = economisch verschuivingen
Bij de vrijetijdssector wordt daarom geen gebruik gemaakt van de kosten-batenanalyse maar van de
maatschappelijke kosten-batenanalyse. In die analyse heb je effecten op vier verschillende vlakken:
- Directe effecten – financiële gevolgen (kosten en baten)
deze ervaart de ontwikkelaar/organisator/eigenaar/exploitant/gebruiker zelf
- Indirecte effecten – de financiële gevolgen (k & b) van de ontwikkeling/organisatie die elders
in de economie ervaren worden
- Externe effecten – de voor- en nadelen die op ander dan economisch gebied ontstaan
(effecten die buiten de markt om van invloed zijn op partijen niet te berekenen in marktprijs)
- Verdelingseffecten – de verschuivingen in economie en/of werkgelegenheid als gevolg van
de ontwikkeling/organisatie BV: Er komt een nieuw winkelcentrum
- Direct gevolg: voor de ontwikkelaar omzet, en bewoners meer winkelaanbod
- Indirect gevolg: meer bezoekers, meer ondernemers (op lange termijn = groeiende
economie voor gemeente)
- Externe effecten (vaak ): minder veiligheid, milieu vervuiling en overlast
- Verdelingseffecten: mensen die het oude winkelcentrum bezochten blijven nu weg
- De stabilisatiefunctie
B De herverdelingsfunctie
C De allocatiefunctie
- Objectieve vrije tijd → gebaseerd op feiten
- Subjectieve vrije tijd → afhankelijk van zienswijzen van de mens
Voorbeelden: motieven, gevoelens en waarden
- Vrije tijd = alle vrijetijd – arbeid – onderwijs – zorgtaken – persoonlijke tijd
De tijd die overblijft wordt residuele vrijetijd genoemd
- Pure leisure = alleen mogelijk bij hele jonge kinderen en verstandelijke gehandicapte. Hierbij
spelen verplichtingen en zorgen geen rol.
- Temporal = tijd
Behavioral = gedrag
Mental = beleving
- Sociologie = de wetenschap die bestudeert hoe verschillende groepen met elkaar
samenleven
Sociale structuur: een netwerk van mensen die met elkaar verboden zijn
Sociale cultuur: alles wat de mens heeft voortgebracht
- Materieel: kleding, literatuur en architectuur
Immaterieel: waarden en normen
- Waarden: waarden zijn idealen en motieven die in een samenleving heersen. Waarden zijn
opvattingen over wat wenselijk is.
→ vrijheid, gelijkheid, waardering en succes
Normen: concrete richtlijnen. Ze regelen het dagelijks verkeer.
→ handgeven, kus geven bij begroeting
→ wat bij alle religies terug komt: niet stelen en niet doden
- Cultuur in enge zin: alle kunstzinnige uitingen die onderdeel zijn van de cultuur
Hoge cultuur: opera, voorstellingen en literatuur
Lage cultuur: concerten en musicals
- Cultuur = het geheel aan waarden, normen, opvattingen, instituties en tradities dat een
samenleving of groep mensen kenmerkt
- Subcultuur: is een cultuur die in bepaalde opzichten afwijkt van, maar in andere opzichten
overeenkomt met een grote cultuur geheel.
1. geografisch (plaats)
2. demografisch (leeftijd)
3. psychologisch en gedragskenmerken
- Primaire socialisatie (eerste levensfase) je leert hierbij wat goed en fout is van je ouders.
In de pubertijd begint de secundaire socialisatie. Veel jongeren zijn opzoek naar een
subcultuur om bij te horen.
Deviant gedrag: afwijkend gedrag
Referentie kader: het geheel aan codes, symbolen en uitdingen van een specifieke groep
Verzorgingspositie: de rol die het individu inneemt binnen de sociale structuur die voor die
persoon centraal staat
,- Invloed op verzorging positie
Levensfase
Geslacht
Fysieke capaciteit
Intelligentie
- Behoefte volgens Maslow vrijetijdsmotieven volgens Ragheb en Beard
Maslow
Zelfverwezenlijking: ontwikkelen van de mens
Waarderingen en erkenning: respect ontvangen van anderen.
Sociale contacten: opbouwen van vriendschap en liefdesrelaties
Veiligheidsbehoeften: zich veilig en comfortabel voelen
Fysiologische behoefte: eerste levensbehoeftes
Dimensies van Ragheb en Beard
Stimulus vermijdende dimensie (ontsnapping dagelijkse sleur d.m.v. wandeling of vakantie)
Sociale dimensie (Tijd doorbrengen met anderen)
Prestatiemotivatiedimensie (uitdaging staat hierbij centraal)
intellectuele dimensie (de behoefte om jezelf te ontwikkelen)
- Attitude bestaan uit 3 dringen
Cognitief (kennis)
Affectief (gevoelens)
Conatief (gedrag)
- Gedrag = kenmerken van de samenleven cultuur +kenmerken van de relevante subculturen +
persoonskenmerken +omgevingsfactoren
- Er zijn vier soorten kapitaal:
1. Economisch (alles wat je eigendom is, die direct omzetbaar zijn in geld
2. Cultureel (individuele kennis, concreet af te meten aan diploma’s )
3. Sociaal kapitaal (geheel van sociale relaties van een individu)
4. Fysiek kapitaal (alle kenmerken die het individu vormgeven)
, - Latende vraag (onzichtbare vraag)
Voorbeeld: toen er nog geen internet was had niemand behoefte aan een manier om sneller
te kunnen communiceren
Manifeste vraag (vraag waar consument zich bewust van is)
Voorbeeld: als je honger hebt ga je naar de supermarkt om eten te kopen
Plaats gebonden Niet plaatsgebonden Vroeger plaatsgebonden nu
niet meer
Toerisme Media Kunst pistes
Kunst en cultuur (passief) Games (passief)
Resorts (actie f) Fitness (actief)
Natuur en recreatie (actief)
Je reist naar een specifiek Kan overal gebruikt worden
plek
- Actieradius = de maximale afstand die een persoon bereid is af te leggen
Verzorgingsgebied= tijdruimtelijk kenmerken van vraag en aanbod. Welke afstand focust de
organisatie zich op
- Gentrificatie= oude stadwijken opknappen
- Urbanisatie = van het plattenland naar de stad
- Suburbanisatie = van de stad naar het plattenland
- Re-urbanisatie = herontdekte wijk in een stad
- Conjectuurgevoeligheid = economisch verschuivingen
Bij de vrijetijdssector wordt daarom geen gebruik gemaakt van de kosten-batenanalyse maar van de
maatschappelijke kosten-batenanalyse. In die analyse heb je effecten op vier verschillende vlakken:
- Directe effecten – financiële gevolgen (kosten en baten)
deze ervaart de ontwikkelaar/organisator/eigenaar/exploitant/gebruiker zelf
- Indirecte effecten – de financiële gevolgen (k & b) van de ontwikkeling/organisatie die elders
in de economie ervaren worden
- Externe effecten – de voor- en nadelen die op ander dan economisch gebied ontstaan
(effecten die buiten de markt om van invloed zijn op partijen niet te berekenen in marktprijs)
- Verdelingseffecten – de verschuivingen in economie en/of werkgelegenheid als gevolg van
de ontwikkeling/organisatie BV: Er komt een nieuw winkelcentrum
- Direct gevolg: voor de ontwikkelaar omzet, en bewoners meer winkelaanbod
- Indirect gevolg: meer bezoekers, meer ondernemers (op lange termijn = groeiende
economie voor gemeente)
- Externe effecten (vaak ): minder veiligheid, milieu vervuiling en overlast
- Verdelingseffecten: mensen die het oude winkelcentrum bezochten blijven nu weg
- De stabilisatiefunctie
B De herverdelingsfunctie
C De allocatiefunctie
