THERMISCHE BEHAAGELIJKHEID
1. Wat wordt bedoeld met het begrip “radiatie” in relatie tot warmteoverdracht?
A. Straling.
B. Geleiding.
C. Stroming.
D. Weerstand.
2. Welke stelling is JUIST?
A. Warmteoverdracht vindt plaats van een lager naar een hoger temperatuur niveau.
B. Warmteoverdracht is afhankelijk van het medium en is tijd- en plaatsonafhankelijk.
C. Warmteoverdracht is afhankelijk van het medium en is tijd- en plaatsafhankelijk.
D. Warmteoverdracht is onafhankelijk van het medium en is tijd- en plaatsafhankelijk.
3. Afgebeeld een gebouw met kleine ramen en zonwering:
Waar zorgt een dergelijk type gebouw voor?
A. Beperking externe warmtelast.
B. Maximalisatie van de externe warmtelast.
C. Beperking van de interne warmtelast.
D. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.
4. Welke woord hoort op de stippellijn: Ten gevolge van adaptatie-effecten
prefereren gebouwgebruikers bij warm weer een ......... binnentemperatuur dan
verwacht op basis van het PMV-PPD model.
A. Zelfde.
B. Lagere.
C. Hogere.
D. Is niet te bepalen.
5. Welke stelling is juist? De subjectieve of gevoelstemperatuur …?
A. Is de snelheid van de verplaatste lucht.
B. Is een combinatie van luchttemperatuur en stralingstemperatuur.
C. Is de temperatuur van de lucht als het (hard) waait.
D. Is de gemiddelde stralingstemperatuur.
GELUID
6. Welke van onderstaande beweringen is JUIST?
A. Geluid kan geen positief effect hebben op de prestatie.
B. Geluidshinder kan veroorzaakt worden door laagfrequent geluid.
C. Bij geluidshinder speelt de frequentie van het geluid geen rol.
D. De vertrouwdheid van geluid is uiteindelijk geen factor die de hinderlijkheid van het
geluid bepaalt.
, 7. Om bij geluidshinder problemen te voorkomen of op te lossen moet de
arbeidshygiënische strategie worden gevolgd. Zet onderstaande maatregelen
in de juiste volgorde van aanpak (wat doe je het eerst en wat doe je het laatst).
1. Medewerkers voorzien van persoonlijke beschermingsmiddelen.
2. Pak problemen bij voorkeur ‘bij de bron’ aan.
3. Aanpak van de overdrachtsweg bron – ontvanger.
4. Probeer te ‘zoneren’.
Wat is de juiste volgorde?
A. 2 – 4 – 3 – 1.
B. 2 – 3 – 1 – 4.
C. 1 – 3 – 4 – 2.
D. 1 – 3 – 4 – 3.
8. Welke factor ( factoren) speelt (spelen) een belangrijke rol bij geluidshinder?
A. De (veronderstelde) beheersbaarheid van het geluid.
B. Lokaliseerbaarheid van geluid.
C. Noodzakelijkheid van het geluid.
D. Alle 3 bovenstaande antwoorden zijn juist.
9. Maak de zin af. “Het geluiddrukniveau (symbool L, van loudness) van een
geluidsbron …..”
A. is het aantal foon.
B. is de intensiteit van een bepaald geluid minus de gehoordrempel.
C. wordt uitgedrukt in dB(A).
D. wordt uitgedrukt in dB.
VRAGEN OVER GEBOUWGEBONDEN INSTALLATIES
10. Wat is een ventilator?
A. Een apparaat waarmee lucht mechanisch wordt verplaatst.
B. Een apparaat waarmee warme afvoerlucht wordt gemengd met koude toevoerlucht.
C. Een apparaat waarmee warme afvoerlucht wordt gekoeld en gerecirculeerd.
D. Een warmteterugwinsysteem.
11. In welke gebouwgebonden installatie komt een expansieventiel voor?
A. Warmteterugwinsysteem.
B. Airconditioner.
C. Ventilator.
D. Heatpipe.
12. Wat doet de condensor van een koelkast?
A. Deze verdampt het condenswater in de koelkast.
B. Deze koelt de compressor.
C. Deze onttrekt warmte aan de lucht in de koelkast.
D. Geeft warmte af aan de omgeving van de koelkast.
1. Wat wordt bedoeld met het begrip “radiatie” in relatie tot warmteoverdracht?
A. Straling.
B. Geleiding.
C. Stroming.
D. Weerstand.
2. Welke stelling is JUIST?
A. Warmteoverdracht vindt plaats van een lager naar een hoger temperatuur niveau.
B. Warmteoverdracht is afhankelijk van het medium en is tijd- en plaatsonafhankelijk.
C. Warmteoverdracht is afhankelijk van het medium en is tijd- en plaatsafhankelijk.
D. Warmteoverdracht is onafhankelijk van het medium en is tijd- en plaatsafhankelijk.
3. Afgebeeld een gebouw met kleine ramen en zonwering:
Waar zorgt een dergelijk type gebouw voor?
A. Beperking externe warmtelast.
B. Maximalisatie van de externe warmtelast.
C. Beperking van de interne warmtelast.
D. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.
4. Welke woord hoort op de stippellijn: Ten gevolge van adaptatie-effecten
prefereren gebouwgebruikers bij warm weer een ......... binnentemperatuur dan
verwacht op basis van het PMV-PPD model.
A. Zelfde.
B. Lagere.
C. Hogere.
D. Is niet te bepalen.
5. Welke stelling is juist? De subjectieve of gevoelstemperatuur …?
A. Is de snelheid van de verplaatste lucht.
B. Is een combinatie van luchttemperatuur en stralingstemperatuur.
C. Is de temperatuur van de lucht als het (hard) waait.
D. Is de gemiddelde stralingstemperatuur.
GELUID
6. Welke van onderstaande beweringen is JUIST?
A. Geluid kan geen positief effect hebben op de prestatie.
B. Geluidshinder kan veroorzaakt worden door laagfrequent geluid.
C. Bij geluidshinder speelt de frequentie van het geluid geen rol.
D. De vertrouwdheid van geluid is uiteindelijk geen factor die de hinderlijkheid van het
geluid bepaalt.
, 7. Om bij geluidshinder problemen te voorkomen of op te lossen moet de
arbeidshygiënische strategie worden gevolgd. Zet onderstaande maatregelen
in de juiste volgorde van aanpak (wat doe je het eerst en wat doe je het laatst).
1. Medewerkers voorzien van persoonlijke beschermingsmiddelen.
2. Pak problemen bij voorkeur ‘bij de bron’ aan.
3. Aanpak van de overdrachtsweg bron – ontvanger.
4. Probeer te ‘zoneren’.
Wat is de juiste volgorde?
A. 2 – 4 – 3 – 1.
B. 2 – 3 – 1 – 4.
C. 1 – 3 – 4 – 2.
D. 1 – 3 – 4 – 3.
8. Welke factor ( factoren) speelt (spelen) een belangrijke rol bij geluidshinder?
A. De (veronderstelde) beheersbaarheid van het geluid.
B. Lokaliseerbaarheid van geluid.
C. Noodzakelijkheid van het geluid.
D. Alle 3 bovenstaande antwoorden zijn juist.
9. Maak de zin af. “Het geluiddrukniveau (symbool L, van loudness) van een
geluidsbron …..”
A. is het aantal foon.
B. is de intensiteit van een bepaald geluid minus de gehoordrempel.
C. wordt uitgedrukt in dB(A).
D. wordt uitgedrukt in dB.
VRAGEN OVER GEBOUWGEBONDEN INSTALLATIES
10. Wat is een ventilator?
A. Een apparaat waarmee lucht mechanisch wordt verplaatst.
B. Een apparaat waarmee warme afvoerlucht wordt gemengd met koude toevoerlucht.
C. Een apparaat waarmee warme afvoerlucht wordt gekoeld en gerecirculeerd.
D. Een warmteterugwinsysteem.
11. In welke gebouwgebonden installatie komt een expansieventiel voor?
A. Warmteterugwinsysteem.
B. Airconditioner.
C. Ventilator.
D. Heatpipe.
12. Wat doet de condensor van een koelkast?
A. Deze verdampt het condenswater in de koelkast.
B. Deze koelt de compressor.
C. Deze onttrekt warmte aan de lucht in de koelkast.
D. Geeft warmte af aan de omgeving van de koelkast.
