Ontledingsreactie: uit 1 beginstof ontstaan 2 of meerdere reactieproducten, A → B
+ C.
Vormingsreactie: uit 2 of meerdere beginstoffen ontstaat 1 reactieproduct, A + B
→ C.
Verbrandingsreactie: uit 1 beginstof + O2 ontstaat 1 verbrandingsproduct, A + O2
→ B.
- Volledige verbranding → CO2
- Onvolledig → CO
- Roet → C
H2.2
Dalton: atomen zijn de kleinste deeltjes en zijn ondeelbaar.
Rutherford: de massa van een zo’n neutron of proton = 1u (unit, atomaire massa eenheid).
deeltje: plaats in atoom massa lading
proton kern 1 +1
neutron kern 1 0
elektron elektronenwolk 0 -1
Atoomnummer (staat onder) = aantal protonen = lading van de kern.
Aantal protonen = aantal elektronen.
Massagetal (staat boven) = aantal protonen + aantal neutronen = massa van de kern.
Isotoop = atoom met zelfde aantal protonen als elektronen, maar een verschillend aantal
neutronen.
In het periodiek systeem staan horizontaal de periodes en horizontaal de groepen.
Groep 1 = alkalimetalen. heeft een covalentie van 1.
Groep 2 = heeft covalentie van 2.
Groep 15 = heeft covalentie van 3.
Groep 16 = heeft covalentie van 2.
Groep 17 = halogenen. heeft een covalentie van 1.
Groep 18 = edelgassen. heeft een covalentie van 0.
H2.3
Alkanen vormen een homologe reeks verzadigde koolwaterstoffen met de algemene
formule CnH2n + 2.
Koolwaterstoffen: stof die waterstofgas en koolstof bevat.
H2.4
Elektronenconfiguratie: hoe de elektronen zich verdeeld hebben over de schil.
Valentieschil: buitenste schil van een atoom die elektronen bevat. het aantal van de
valentieschil is gelijk aan de periode.
Covalentie: het aantal bindingen dat een atoom kan aan gaan.
Elektrovalentie: de lading van een ion.
Atoombinding / covalente binding: bij zo’n binding houdt een gemeenschappelijk negatief
geladen elektronenpaar de twee positief geladen atoomresten bij elkaar. Voor deze binding
hebben beide atomen een elektron beschikbaar gesteld.
, In de vaste en vloeibare fase worden de moleculen bij elkaar gehouden door de
vanderwaalsbinding.
Octetregel: vuistregel die zegt dat atomen op een zodanige manier combineren dat ze elk 8
elektronen in hun valentieschil hebben, zodat ze dezelfde elektronenconfiguratie als
edelgassen.
Volgens atoommodel Bohr geldt: het aantal elektronen per schil = 2n^2 (n=welke schil).
H2.5
Of het stroom begeleid in s of l:
s l groep
- - moleculaire stoffen
+ + metalen
- + zouten
niet metaal + niet metaal = moleculaire stoffen.
- atoombinding / covalente binding: een binding tussen atomen, waarin de
atomen een of meer gemeenschappelijke elektronenparen hebben.
- vanderwaalsbinding: aantrekking tussen de positieve protonen op de
negatieve protonen van een ander molecuul. (alleen bij vloeibaar en gas fase). hoe
groter molecuul, hoe sterkere binding.
- structuurformule kun je erbij tekenen: hiervan kun je de structuur bepalen.
metaal + metaal = metalen (rooster).
- metaalbinding: negatieve vrije elektronen houden de positieve atoomresten
bijeen.
metaal + niet metaal = zouten (rooster).
- ionbinding: een positief (metaal) en negatief (niet-metaal) ion trekken elkaar aan.
Niet metalen kunnen negatief worden omdat ze een elektron opnemen.
Metalen kunnen positief worden omdat ze een elektron afstaan.
Het worden ionen, deeltjes met een lading.
De lading is staat in het periodieke stelsel rechtsboven van elk atoom. Sommige atomen
kunnen een lading van +2 of +3 hebben, zoals bijvoorbeeld ijzer. Dan geef je het aan als
een ijzer(II)ion of ijzer(III)ion.
H5
Een samengesteld ion is een groepje atomen met een lading.
Een ion is een enkel atoom met een lading.
Voorbeelden verhoudingsformule van een zout met een samengesteld ion: