Biologie Samenvatting H1,H3
§1.1
§1.2
Alles wat een mens of dier doet noem je, gedrag.
Prikkels beïnvloedden het gedrag van mens en dier. In een onzekere situatie gebruiken
mensen een ritueel gedrag, gedrag dat is bedoeld om spanningen tussen soortgenoten te
verminderen. Ook signalen in een vaste volgorde vormen een herkenbaar ritueel. De
persoonlijke ruimte bepaalt hoe ver soortgenoten elkaar kunnen naderen zonder zich
bedreigd te voelen. Mensen en dieren gebruiken signalen om zo de sociale plaats in de
groep te bepalen (rangorde). Daarnaast worden signalen ook gebruikt om hun territorium te
verdedigen, voorbeelden zijn: Geluidssignalen en geursignalen.
Soorten gedragingen:
Voortbewegingsgedrag: lopen, glijden
Trekgedrag: wisseling seizoen, van a naar b
Poetsgedrag: verzorgingsfunctie
Sociaalgedrag/communicatiegedrag: bewegen, geluiden, liedjes
Baltsgedrag: net voor de voortplanting
Broedszorggedrag: jongen beschermen
Leergedrag: helpt met overleven
Territoriumgedrag: signalen afgeven om zo te laten merken dat dit jouw plek is
Conflictgedrag: (niets met ruzie te maken)
- Ambivalent gedrag:
- Oversprong gedrag:
- Omgericht gedrag:
Agonistisch gedrag: vechten, vluchten, aanvallen
Voedselgedrag: zoeken/verzamelen van
Vluchtgedrag:
Termen bij gedrag:
Sleutelprikkel: prikkel waar altijd hetzelfde op wordt gereageerd
Supranormale prikkel: sterke prikkel, erg overdreven
Prikkel: informatie van buitenaf waar je op reageert
Signaal: prikkel tussen soortgenoten
Gedrag: alles wat een mens of dier doet
Interpreterend: verwachten wat zijn gedrag is
Antropomorf: menselijke handelingen projecteren op dieren
Motiverende factor: de prikkel die motiveert
Drempelwaarde: de minimale sterkte die leidt tot een respons
Ritueel: reeks korte handelingen
§1.1
§1.2
Alles wat een mens of dier doet noem je, gedrag.
Prikkels beïnvloedden het gedrag van mens en dier. In een onzekere situatie gebruiken
mensen een ritueel gedrag, gedrag dat is bedoeld om spanningen tussen soortgenoten te
verminderen. Ook signalen in een vaste volgorde vormen een herkenbaar ritueel. De
persoonlijke ruimte bepaalt hoe ver soortgenoten elkaar kunnen naderen zonder zich
bedreigd te voelen. Mensen en dieren gebruiken signalen om zo de sociale plaats in de
groep te bepalen (rangorde). Daarnaast worden signalen ook gebruikt om hun territorium te
verdedigen, voorbeelden zijn: Geluidssignalen en geursignalen.
Soorten gedragingen:
Voortbewegingsgedrag: lopen, glijden
Trekgedrag: wisseling seizoen, van a naar b
Poetsgedrag: verzorgingsfunctie
Sociaalgedrag/communicatiegedrag: bewegen, geluiden, liedjes
Baltsgedrag: net voor de voortplanting
Broedszorggedrag: jongen beschermen
Leergedrag: helpt met overleven
Territoriumgedrag: signalen afgeven om zo te laten merken dat dit jouw plek is
Conflictgedrag: (niets met ruzie te maken)
- Ambivalent gedrag:
- Oversprong gedrag:
- Omgericht gedrag:
Agonistisch gedrag: vechten, vluchten, aanvallen
Voedselgedrag: zoeken/verzamelen van
Vluchtgedrag:
Termen bij gedrag:
Sleutelprikkel: prikkel waar altijd hetzelfde op wordt gereageerd
Supranormale prikkel: sterke prikkel, erg overdreven
Prikkel: informatie van buitenaf waar je op reageert
Signaal: prikkel tussen soortgenoten
Gedrag: alles wat een mens of dier doet
Interpreterend: verwachten wat zijn gedrag is
Antropomorf: menselijke handelingen projecteren op dieren
Motiverende factor: de prikkel die motiveert
Drempelwaarde: de minimale sterkte die leidt tot een respons
Ritueel: reeks korte handelingen