Economische groei
Hoofdstuk 1 macro-economische kengetallen
1.1 het binnenlandse product
- macro-economische getallen bepalen de economie als een geheel
- bbp: bruto binnenlands product: de waarde van alle in een land geproduceerde
diensten en goederen in een jaar
- 3 methodes voor het berekenen van de bbp:
1. De objectieve methode
2. De subjectieve methode
3. De bestedingsmethode
Objectieve methode
- Je kijkt naar de totale waarde die in een land door productie wordt toegevoegd.
- Objectief gaat dus om objecten
Bijvoorbeeld: autofabrikant heeft rubber, staal en kunststof nodig om auto
te produceren. Hiervoor heeft hij dus goederen en diensten ingekocht.
De auto is meer waard dan de opgetelde waarde van de ingekochte
goederen en diensten.
^ verschil hier tussen noem je bruto toegevoegde waarde
Bruto toegevoegde waarde = TO – kosten ingekochte goederen en diensten
DE BRUTO TOEGEVOEGDE WAARDE IS NIET HETZELFDE ALS DE WINST!!!
- Bruto binnenlands product = optelsom alle bruto toegevoegde waarden + alle
ambtenarensalarissen
- Netto binnenlands product = bbp- afschrijvingen
- Bruto toegevoegde waarde houdt geen rekening met afschrijvingen
- Netto toegevoegde waarde (wel rekening gehouden met afschrijvingen) = bruto
toegevoegde waarde – afschrijvingen
1.2 het binnenlands inkomen
de subjectieve methode (verloopt via de primaire inkomens)
- subjectief geeft hier aan dat het om subjecten gaat
- alle primaire inkomens opgeteld bij elkaar netto binnenlands inkomen (nbi)
- nbi= bbi – afschrijvingen
- productie factoren onderverdeeld in 4 categorieën:
Macro-economische Primair inkomen
inkomensstromingen
Arbeid Loon
, Ondernemerschap Winst
Kapitaal Huur en rente
Natuur Pacht
- het netto binnenlands inkomen is in uitkomst altijd gelijk aan het netto
binnenlands product (nbi=nbp)
nationaal inkomen: de optelsom van alle primaire inkomens die door de
ingezeten van een land gedurende een jaar wordt verdiend.
- Saldo primaire inkomens = saldo primaire inkomens uit het buitenland – primaire
inkomens naar het naar het buitenland
- Bruto nationaal inkomen (bni) = bbp + saldo primaire inkomens
- Netto Nationaal inkomen (nni) = bni – afschrijvingen
Hoofdstuk 2 van micro naar macro
2.1 de economische kringloop
- De economie bestaat uit 5 sectoren
1. Gezinnen (consumenten)
2. Bedrijven ( producenten)
3. Overheid
4. Buitenland
5. Financiële instellingen
De interactie tussen deze 5 sectoren wordt gezien als de economische kringloop: de
schematische weergave van geld- en goederenstromen tussen de sectoren van een
economie
- Geldstromen = monetaire kringloop
- Reële kringloop = goederen
Hoofdstuk 1 macro-economische kengetallen
1.1 het binnenlandse product
- macro-economische getallen bepalen de economie als een geheel
- bbp: bruto binnenlands product: de waarde van alle in een land geproduceerde
diensten en goederen in een jaar
- 3 methodes voor het berekenen van de bbp:
1. De objectieve methode
2. De subjectieve methode
3. De bestedingsmethode
Objectieve methode
- Je kijkt naar de totale waarde die in een land door productie wordt toegevoegd.
- Objectief gaat dus om objecten
Bijvoorbeeld: autofabrikant heeft rubber, staal en kunststof nodig om auto
te produceren. Hiervoor heeft hij dus goederen en diensten ingekocht.
De auto is meer waard dan de opgetelde waarde van de ingekochte
goederen en diensten.
^ verschil hier tussen noem je bruto toegevoegde waarde
Bruto toegevoegde waarde = TO – kosten ingekochte goederen en diensten
DE BRUTO TOEGEVOEGDE WAARDE IS NIET HETZELFDE ALS DE WINST!!!
- Bruto binnenlands product = optelsom alle bruto toegevoegde waarden + alle
ambtenarensalarissen
- Netto binnenlands product = bbp- afschrijvingen
- Bruto toegevoegde waarde houdt geen rekening met afschrijvingen
- Netto toegevoegde waarde (wel rekening gehouden met afschrijvingen) = bruto
toegevoegde waarde – afschrijvingen
1.2 het binnenlands inkomen
de subjectieve methode (verloopt via de primaire inkomens)
- subjectief geeft hier aan dat het om subjecten gaat
- alle primaire inkomens opgeteld bij elkaar netto binnenlands inkomen (nbi)
- nbi= bbi – afschrijvingen
- productie factoren onderverdeeld in 4 categorieën:
Macro-economische Primair inkomen
inkomensstromingen
Arbeid Loon
, Ondernemerschap Winst
Kapitaal Huur en rente
Natuur Pacht
- het netto binnenlands inkomen is in uitkomst altijd gelijk aan het netto
binnenlands product (nbi=nbp)
nationaal inkomen: de optelsom van alle primaire inkomens die door de
ingezeten van een land gedurende een jaar wordt verdiend.
- Saldo primaire inkomens = saldo primaire inkomens uit het buitenland – primaire
inkomens naar het naar het buitenland
- Bruto nationaal inkomen (bni) = bbp + saldo primaire inkomens
- Netto Nationaal inkomen (nni) = bni – afschrijvingen
Hoofdstuk 2 van micro naar macro
2.1 de economische kringloop
- De economie bestaat uit 5 sectoren
1. Gezinnen (consumenten)
2. Bedrijven ( producenten)
3. Overheid
4. Buitenland
5. Financiële instellingen
De interactie tussen deze 5 sectoren wordt gezien als de economische kringloop: de
schematische weergave van geld- en goederenstromen tussen de sectoren van een
economie
- Geldstromen = monetaire kringloop
- Reële kringloop = goederen