Samenvatting Duits K2
Grammatica: hoofdstuk 11,12,13
Idioom: Hoofdstuk 29 t/m 38
Inhoudsopgave
Grammatica................................................................................................................................................... 2
Hoofdstuk 11 – Het geslacht van het zelfstandig naamwoord............................................................................2
Hoofdstuk 12 – Meervoudsvorming van het zelfstandig naamwoord.................................................................3
Hoofdstuk 13 – Bijzonderheden bij de meervoudsvorming van het zelfstandig naamwoord..............................4
Argumentatie................................................................................................................................................ 7
, Grammatica
Hoofdstuk 11 – Het geslacht van het zelfstandig naamwoord
Vrouwelijk:
Uitgang op -a
Namen van vrouwelijke personen en dieren (die Sekretärin, die Henne, die Katze)
De meeste zaaknamen op -e (die Stelle, die Straße, die Karte, die Hauptsache)
Woorden op -ei, -ie, -heit, -keit, -schalt, -ung, -ion, -ik, -tät
Uitzonderingen (mannelijk/onzijdig i.p.v. vrouwelijk):
De mannequin = das Mannequin
De kaas = der Käse
De belangstelling = das Interesse
Het oog = das Auge
Het einde = das Ende
Mannelijk:
Uitgang op -o
Namen van mannelijke personen en dieren (der Direktor, der Esel, der Hund)
Namen van dagen, maanden, jaargetijden en windstreken (der Montag, der Frühling, der
Januar, der Norden)
De stammen van werkwoorden (der Beginn, der Beweis, der Gewinn, der Anfang)
Uitzonderingen (vrouwelijk/onzijdig i.p.v. mannelijk):
De persoon = die Person
De vlucht = die Flucht
De invoer = die Einfuhr
Het werk = die Arbeit
Het antwoord = die Antwort
Onzijdig:
Verkleinwoorden op -chen en -lein (das Mädchen, das Fräulein, das Brötchen, das Röslein)
De werkwoorden die zelfstandig naamwoorden geworden zijn, omdat je er ‘het’ voor kunt
zetten (das Gehen, das Schreiben, das Bauen, das Buchen)
De woorden op -tum (das Eigentum, das Christentum)
Woorden die met ge- beginnen en op -e eindigen (das Gebäude, das Gebirge)
De meeste ‘het’-woorden
Uitzondering (vrouwelijk/mannelijk i.p.v. onzijdig):
De geschiedenis = die Geschichte
De vergissing = der Irrtum
De gemeente = die Gemeinde
De rijkdom = die Reichtum
Grammatica: hoofdstuk 11,12,13
Idioom: Hoofdstuk 29 t/m 38
Inhoudsopgave
Grammatica................................................................................................................................................... 2
Hoofdstuk 11 – Het geslacht van het zelfstandig naamwoord............................................................................2
Hoofdstuk 12 – Meervoudsvorming van het zelfstandig naamwoord.................................................................3
Hoofdstuk 13 – Bijzonderheden bij de meervoudsvorming van het zelfstandig naamwoord..............................4
Argumentatie................................................................................................................................................ 7
, Grammatica
Hoofdstuk 11 – Het geslacht van het zelfstandig naamwoord
Vrouwelijk:
Uitgang op -a
Namen van vrouwelijke personen en dieren (die Sekretärin, die Henne, die Katze)
De meeste zaaknamen op -e (die Stelle, die Straße, die Karte, die Hauptsache)
Woorden op -ei, -ie, -heit, -keit, -schalt, -ung, -ion, -ik, -tät
Uitzonderingen (mannelijk/onzijdig i.p.v. vrouwelijk):
De mannequin = das Mannequin
De kaas = der Käse
De belangstelling = das Interesse
Het oog = das Auge
Het einde = das Ende
Mannelijk:
Uitgang op -o
Namen van mannelijke personen en dieren (der Direktor, der Esel, der Hund)
Namen van dagen, maanden, jaargetijden en windstreken (der Montag, der Frühling, der
Januar, der Norden)
De stammen van werkwoorden (der Beginn, der Beweis, der Gewinn, der Anfang)
Uitzonderingen (vrouwelijk/onzijdig i.p.v. mannelijk):
De persoon = die Person
De vlucht = die Flucht
De invoer = die Einfuhr
Het werk = die Arbeit
Het antwoord = die Antwort
Onzijdig:
Verkleinwoorden op -chen en -lein (das Mädchen, das Fräulein, das Brötchen, das Röslein)
De werkwoorden die zelfstandig naamwoorden geworden zijn, omdat je er ‘het’ voor kunt
zetten (das Gehen, das Schreiben, das Bauen, das Buchen)
De woorden op -tum (das Eigentum, das Christentum)
Woorden die met ge- beginnen en op -e eindigen (das Gebäude, das Gebirge)
De meeste ‘het’-woorden
Uitzondering (vrouwelijk/mannelijk i.p.v. onzijdig):
De geschiedenis = die Geschichte
De vergissing = der Irrtum
De gemeente = die Gemeinde
De rijkdom = die Reichtum