1. In welke van de supergroepen van de Eukaryoten komen meer dan twee wiergroepen
voor? Vermeld ook telkens twee wiergroepen in deze supergroepen.
Archaeplastida: Groenwieren en Roodwieren
SAR-clade: Goudwieren en Bruinwieren
2. Illustreer aan de hand van een schets de primaire endosymbiose bij de glaucofyten.
Waarom zijn de glaucofyten evolutionair van heel groot belang?
Glaucofyten zijn de directe afstammeling van de eerste symbiose met een cyanobacterie
3. Noem drie gemeenschappelijke kenmerken van de Viridiplantae.
1. Chlorofyl a & b
2. Celwand: cellulose
3. Assimilatieproduct: zetmeel
voor? Vermeld ook telkens twee wiergroepen in deze supergroepen.
Archaeplastida: Groenwieren en Roodwieren
SAR-clade: Goudwieren en Bruinwieren
2. Illustreer aan de hand van een schets de primaire endosymbiose bij de glaucofyten.
Waarom zijn de glaucofyten evolutionair van heel groot belang?
Glaucofyten zijn de directe afstammeling van de eerste symbiose met een cyanobacterie
3. Noem drie gemeenschappelijke kenmerken van de Viridiplantae.
1. Chlorofyl a & b
2. Celwand: cellulose
3. Assimilatieproduct: zetmeel