Literatuur: K
linische psychologie; theorieën en psychopathologie (3e druk);
Zes psychologische stromingen en één cliënt; theorie en toepassing voor de praktijk (5e
druk)
Auteurs: H
.T. van der Molen, E. Simon, J. van Lankveld;
A. Weerman.
,Inhoudsopgave
(Klinische psychologie; theorieën en psychopathologie (3e druk)
Hoofdstuk 3……………………………………………………………………………………….….3
Hoofdstuk 4 (kp)………………………………………………………………………………….….8
Hoofdstuk 5 (kp)…………………………………………………………………………………….11
Hoofdstuk 6………………………………………………………………………………………….16
Hoofdstuk 7 (kp)…………………………………………………………………………………….18
____________________________________________________________________________________
(Zes psychologische stromingen en één cliënt; theorie en toepassing voor de praktijk (5e druk)
Hoofdstuk 4 (zp)…………………………………………………………………………....……….21
Hoofdstuk 5 (zp)…………………………………………………………………...………………..32
Hoofdstuk 7 (zp)…………………………………………………………………………...………..36
2
, Hoofdstuk 3
Edward Thorndike was de uitvinder van de operante conditionering. Hij noemde dit ook wel
de 'wet van effect'. Het dier in kwestie is geneigd om gedrag dat beloond wordt, vaker te
vertonen. De link tussen de stimulus (gebeurtenis die het gedrag oproept) en de beloonde
respons wordt sterker. Gedrag dat bestraft wordt, zal minder vaak vertoond worden.
Voorbeeld: Een kat is opgesloten in een kooi, buiten de kooi ligt voedsel. De kat merkt op dat
de kooi geopend kan worden door te trekken aan het koordje. Doordat de kooi zich opent, en de
kat bij het voedsel komt, zal de kat deze handeling vaker herhalen.
Het voedsel is de beloning die de kat ontvangt als hij aan het koordje trekt. Indien de kat deze
handeling niet uitvoert, wordt het dus bestraft omdat hij geen eten krijgt en de kooi niet uit kan.
____________________________________________________________________________
Ivan Pavlov was de uitvinder van de klassieke conditionering. Een experiment van de
klassieke conditionering begint standaard met de toediening van een neutrale stimulus,
bijvoorbeeld het geluid van een zoemer. Onmiddellijk na de zoemer krijgt de hond voedsel op
zijn tong, waarop reflexmatig speekselafscheiding volgt. Na enkele herhalingen van deze
opeenvolging van zoemer en voedsel begint het proefdier reeds speeksel af te scheiden bij het
horen van de zoemer.
Voorbeeld: Het voedsel is de ongeconditioneerde stimulus, de speekselafscheiding is de
ongeconditioneerde respons. De zoemer is de neutrale stimulus. Door de
ongeconditioneerde stimulus herhaaldelijk aan te bieden met de neutrale stimulus, ontstaat er
een geconditioneerde respons op de neutrale stimulus die nu een geconditioneerde
stimulus is geworden.
Het verschil tussen het experiment van Thorndike en Pavlov is vooral de stimulus die tot
het gewenste gedrag leidt. Bij Pavlov kregen de honden ná het gewenste gedrag eten
voorgeschoteld en was eten niet de oorzaak van het gedrag. Het gedrag van de kat was
wél afhankelijk van eten. Indien er voor de kooi geen eten op de vloer lag had de kat het
gewenste gedrag niet uitgevoerd.
Operante conditionering wordt ook wel aangeduid als instrumentele conditionering.
____________________________________________________________________________
Termen instrumentele conditionering:
Discriminatieve prikkel of situatie = S (de kat in de kooi)
De respons = R (trekken aan het touw)
De uitkomst = O (Kat krijgt eten)
3
, Termen klassieke conditionering:
Onvoorwaardelijke prikkel = OP (voedsel in de mond van de hond)
Onvoorwaardelijke reactie = OR (automatische speekselreactie)
Voorwaardelijke prikkel = VP (de zoemer)
Voorwaardelijke reactie = VR (speekselreactie door zoemer)
Associatievorming = het verband leggen tussen twee gewaarwordingen bv. een dier er aan
gewennen dat bij een bepaalde zintuigprikkel (geur, kleur) een bepaalde gewaarwording hoort
(smaak). Hierna zal de ene gewaarwording automatisch de andere oproepen zonder dat de
prikkel aanwezig is.
Klassieke conditionering werd een tijd lang beschouwt als stimulus-respons (S-R) leren: het
leggen van een directe verbinding tussen de VP en de VR.
Een meer recente, alternatieve visie ziet conditionering veeleer als een vorm van
stimulus-stimulus (S-S) leren. De geconditioneerde respons wordt dan gemedieerd door een
VP-OP-associatie (= dus zoemer wordt geassocieerd met eten)
Naast associatieve leertheorieën wint ook de propositionele theorie aan invloed. Deze theorie
verklaart conditionering via dezelfde geheugen- en redeneerprocessen die ingeroepen worden
om bijvoorbeeld schaken of ander complex gedrag te verklaren.
Ontogenetische adaptatie = Aanpassing aan de omgeving tijdens de levensloop van één
organisme.
Klassieke conditionering = Een leerparadigma waarvan Pavlov een bekende procedure
beschrijft en waarin de termen (OP), (OR), (VP) en (VR) worden gebruikt.
____________________________________________________________________________
Pavlov gebruikte in zijn experimenten een appetitieve of aangename OP, namelijk voedsel.
Appetitieve conditionering kan ons helpen bij het begrijpen van onder meer verslaving en
conditionering. Er zijn veel gelijkenissen tussen een verslaving en verstoord eetgedrag, Beiden
worden gekarakteriseerd door sterke cravings en preoccupatie met het product. De leertheorie
stelt dat voorwaardelijke prikkels (VP’s) geassocieerd raken met de inname van de
onvoorwaardelijke prikkel (OP’s) en/of de lichamelijke effecten ervan (OR).
Voorbeeld: Mevrouw X is verslaafd aan alcohol. Via klassieke conditionering heeft ze geleerd
om een glas wijn te associëren met de inname van alcohol. Als resultaat van herhaalde
gepaarde aanbiedingen zal reeds enkel het zien van een glas wijn de craving om te drinken bij
haar oproepen.
Uiteraard is ook instrumentele conditionering betrokken bij verslaving en obesitas: de
consumptie is instrumenteel gedrag dat wordt beloond door positieve consequenties, maar kan
ook beloond worden door reductie van een negatieve toestand.
4