Deel II: De ontwikkeling van het kind leeftijdsgewijs.
H4: Rode draad in de ontwikkelingspsychologie.
Hiervoor is wat te lezen over kenschetsen en ontwikkelingsschetsen de denkbeelden van
verschillende theoretici staan beschreven. In dit hoofdstuk worden de theorieën in een kader
geplaatst van belangrijkste theoretische stromingen, samen met enkele terugkerende onderwerpen
zoals straf en taalverwerking, de rode draden in de ontwikkelingspsychologie. De verschillende
stromingen kennen hun interne controversen, één van de belangrijkste is de volgende: ‘aanleg versus
omgeving’.
Belangrijke theoretische stromingen zijn: evolutionaire stroming, de psychoanalytische stroming, de
cognitief-ontwikkelingspsychologische stroming en de leertheoretische stroming, waaruit de sociale
leertheorie is ontstaan.
Terugkerende verschillen:
1. Natuurlijke ontwikkeling
2. Ontwikkeling in het eigen tempo
3. Gedragsverandering via de Goude regel.
4.1 Ontwikkelingspsychologie:
Het is een van de grote verdiensten van de ontwikkelingspsychologie dat ze de eigenheid van het
kind benadrukt door het kind fundamenteel andere eigenschappen toe te schrijven dan de
volwassene.
Animalculus mens in miniatuurvorm opgevouwen in spermacel (middeleeuwen 1e eeuw))
Kind werd gezien als miniatuur-volwassene onvolgroeide/ onvolwaardige volwassene.
19e eeuw eerste boek over kinderziekten.
Jaren ’60 20e eeuw het kind krijgt een duidelijke eigen status.
In de ontwikkeling van hulpeloze baby tot zelfstandige adolescent ondergaat het grote
veranderingen. De ontwikkelingspsychologie toont de eigenheid van het kind op verschillende
gebieden.
Kenschetsen: Motorische ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling, morele ontwikkeling,
taalontwikkeling.
De ontwikkelingspsychologie is een jonge wetenschap die in het westen is ontstaan, bij de Grieken en
Romeinen is hier nog geen spraken van.
Eerste aanzet gegeven in 17e eeuw uitgesproken ideeën worden gevormd.
Belangrijke leidraad in het denken over de ontwikkeling is steeds de vraag of gedrag door aanleg of
door de omgeving bepaald wordt. Wat is rijping? aanleg/ biologische klok, Wat is leren?
omgeving.
De nature versus nurture kwestie.
4.2 Nature versus Nurture
Grondleggers van ‘aanleg versus omgeving (nature/nurture)’ Locke en Rousseau (blz 143 5e )
Locke: omgeving tabula rasa = onbeschreven blad
Rousseau: van nature goede mens, aanleg staat centraal.
De beide gedachtelijnen zijn bepalend geweest voor het denken over de ontwikkeling van het kind.
Aanleg wat bij de geboorte vast staat, erfelijke materialen.
Omgeving alle krachten die van buitenaf op het kind inwerken.
Naarmate de ontwikkelingpsychologie zich verder ontwikkelt, is steeds duidelijker geworden dat
aanleg en omgeving beide bijdragen aan de ontwikkeling van het kind.
,Theoretische verschillen vooral in de mate waarin zij het ene of het andere aspect benadrukken.
Door de tijd heen is er sprake van een slingerbeweging. (60/70e jaren , omgeving; 2e helft jaren 90 ,
aanleg)
Hedendaagse ontwikkelingspsychologen gaan uit van een interactie tussen beide factoren. De
aanleg behelst een aantal mogelijkheden die onder invloed van de omgeving wel of niet worden
ontwikkeld en tot uitdrukking komen.
Piaget het kind construeert de eigen ontwikkeling.
Vervolgens werd het volgende geformuleerd (interactionistische visie) de interactie tussen aanleg
en omgevingen overstijgend. Zij stellen dat een kind zijn eigen omgeving schept.
Scarr de aanleg van een kind bepaalt hoe hij zijn omgeving waarneemt en bepaalt deze
waarneming in belangrijke mate het gedrag. (vind aanleg belangrijker dan omgeving, want zij wijst er
op dat kinderen uit eenzelfde gezinsmilieu toch verschillend opgroeien. ) Het effect van de omgeving
is minimaal zolang deze invloed binnen het normale vlak blijft.
De interactie tussen aanleg en omgeving wordt steeds diepgaander onderzocht.
Plomin 3 vormen van samenhang tussen erfelijkheid en omgeving.
1. Passief = het kind ondergaat de omgeving
2. Evocatief = het kind roept reacties op
3. Actief = het kind neemt vanuit zijn aanleg selectief waar.
Vanaf de babytijd neemt de passieve houding af en stelt het kind zich steeds actiever op naar zijn
omgeving.
4.3 (4.5 5e) Kindgerichte opvoeding
Gesell aanhanger Rousseau hij sprak over een innerlijke ‘tijdtafel’, die de ontwikkeling van het
kind stuurt. Kindgerichte opvoeding het kind staat centraal en wordt een geschikte situatie
gecreëerd waarin het kind zich optimaal kan ontplooien.
Gesell en Thompson, kracht eigen ontplooiing een vaardigheid die vrijuit kan rijpen, vergt minder
tijd tussen het beginnen met de vaardigheid en de beheersing ervan dan een vaardigheid die
getraind wordt voordat het kind er helemaal rijp voor is. Training van vaardigheden waar het kind
niet rijp voor is, remt de ontwikkeling van vaardigheden waar het kind wel aan toe is.
Kritiek Razel leertheorie, voor zover ze aan leren kunnen worden toegeschreven, staan ze onder
invloed van de omgeving. Een ongetraind kind gaat niet geheel uit zichzelf lopen, er gaat enige mate
van stimulering en leren aan vooraf. Maar Gesell blijft niet buitenbeschouwing (Maslow en
montessorionderwijs)
4.4 (4.6 5e )De evolutionaire stroming
Gesell stelt (door beïnvloeding van Darwin en andere ethologen) dat ‘iedere nieuwgeboren baby het
focale eindproduct is van een aeon (langer periode) van de evolutie.
Darwins evolutietheorie is van belang geweest voor het denken over de ontwikkeling van de mens en
dus ook van het kind. Het tegengestelde van de christelijke denkwijze. Het sterkste soort bestaat
voort, het soort met de relatief grote overlevingskans door aanpassing. Hij stelde ook dat het
menselijk gedrag niet willekeurig of toevallig is, maar in dienst staat van de overleving van het
individu en de soort.
Bowlby Hechting tussen kind en de primaire verzorgers; deze hechting komt tot stand door
toedoen van gedragingen van de baby als vastgrijpen, brabbelen en glimlachen.
Deze eigen aanleg lijkt bijzonder belangrijk te zijn voor de wijze waarop een kind zich ontwikkelt.
Gesell liet zien dat er beperkingen zijn in wat de omgeving kan bewerkstelligen. In geval van normaal
opgroeien en het eigen milieu is de aansluiting bij de aanleg van het kind vaak veel groter dan als een
kind buiten de eigen omgeving opgroeit. Ouders hebben vaak in meer of mindere maten dezelfde
aanleg, waardoor zij zich vaak makkelijker kunnen verplaatsen in de (on)mogelijkheden van het kind.
, Nu is men meer gericht op de aanleg dan de omgeving door de nieuwe onderzoeksmethoden zoals
scans, waarmee de werking van de hersenen bij levende mensen kan worden bestudeerd en van
nieuwe technieken om de celstructuur te onderzoeken. Hierdoor is er meer informatie beschikbaar
over de precieze aanleg het erfelijke materiaal zit vervat in genen, die in DNA-ketens gegroepeerd
liggen op chromosomen.
Door vorderingen in de genetica wordt steeds duidelijker welke rol de erfelijke aanleg in het tot
stand brengen van menselijk gedrag speelt.
Recent resultaat: een afwijking op chromosoom 7 en 16, waardoor autisme nu als een erfelijke
aandoening wordt beschouwd.
4.5 (4.8 5e ) De Leertheoretische stroming
Leertheorie komt voort uit behaviorisme, waarvan Thorndike de grondlegger is. (Ratten + doolhof
straffen en belonen). Het klassieke behaviorisme concentreerde zich op observeerbaar, meetbaar
gedrag.
Watson/Skinner en andere zien ‘leren’ als de doorslaggevende ontwikkelingsfactor. De begrippen
‘belonen, imiteren, associatie en modelgedrag’ hebben een nieuwe betekenis gekregen en de
aandacht voor de factor ‘leren’ nam enorm toe.
Watson en volgelingen domineerde en fascineerde met het idee dat het kind door de toepassing van
leerprincipes tot vrijwel alles kon worden gekneed.
Extreem standpunt: een baby moet je laten huilen en niet gelijk vertroetelen, want dan leert het hoe
het kan manipuleren (Watson).
De moderne leertheorie is meer losgekoppeld van het behaviorisme en let niet meer alleen op het
gedrag maar ook op de cognitie. Pioniers van de cognitieve stroming zijn o.a: Schachter, Lazarus
zij onderzochten de rol van cognitie en emoties.
De leertheorie heeft met de gedragstherapie een belangrijke bijdrage aan de praktijk van de
psychotherapie geleverd. het aanleren en afleren van angst. De gedragstherapie krijgt
momenteel steeds meer aanhang, ook door ondersteuning van wetenschappelijk onderzoek.
Evidence based In de gedragstherapie heeft zich eenzelfde ontwikkeling voltrokken als in de
leertheorie waaruit ze is ontstaan. Want de cognitieve stroming in de gedragstherapie staat volop in
de belangstelling. Een belangrijke variant van de cognitieve leertheorie is de sociale leertheorie van
Bandura.
4.6 (4.9 5e) De sociale leertheorie.
Bandura stelt in zijn sociale leertheorie dat kinderen voor een belangrijk deel leren aan de hand van
modelgedrag. In het voetspoor van Bandura is en wordt nog steeds onderzoek verricht naar de
gevolgen van het zien van agressie op de televisie. Wereldwijd vastgesteld dat het leidt tot agressief
gedrag. Een van de redenen is dat agressie in de media gepresenteerd wordt in een belonende
context. Geweld in de media heeft verschillende effecten: mensen gaan geweld meer normaal
vinden, er kan een angstig wereldbeeld ontstaan en bepaalde groepen kunnen worden gestimuleerd
tot agressief en gewelddadig gedrag.
4.7 De psyhoanalytische stroming
Omgevingsstandpunt krijgt een nieuw impuls door de theorie van Freud. Hij had oog voor de
biologische opmaak en de aangeboren driften, maar benadrukte in zijn model van de psychoseksuele
ontwikkeling de invloed van de opvoeding. In de opvoeding leert het kind van zijn omgeving hoe het
zijn ongewenste impulsen moet beheersen.
Erikson bouwde de theorie van Freud uit tot een psychosociale theorie, door aandacht te geven aan
de invloed van de cultuur op de ontwikkeling van het kind.
De eerste jaren van het kind en vooral de relatie met de moeder komen in de
psychoanalytische theorie nauwelijks aanbod, maar worden wel belicht in de objectrelatietheorie (M.
Klein). Zij richtte zich op hoe kinderen relaties aangaan en daarbij gaat ze uit van de conflicten die
ontstaan vanuit de wisselwerking tussen instincten en de realiteit.