Methodieken
samenvatting:
Cliënt-
perspectief
,Werkprincipe 1: Recht op privacy en vertrouwelijkheid
Bescherming van het verhaal van de cliënt(systeem). Correct, veilig, respectvol en vertrouwelijk omgaan met alle informatie en
gegevens.
Hulpverleners staan in een vertrouwelijke relatie tot de hulpvrager, gebonden aan discretieplicht of beroepsgeheim.
Werkprincipe 2: Mensen hebben recht op een kwaliteitsvolle en transparante dienst- en hulpverlening
Elke hulpvrager heeft recht op dezelfde kwaliteitsvolle zorg, waarbij de hulpvrager al zijn/haar/hun kennis, vaardigheden en
attitudes inzet. Hierbij vertrekkende van de vragen en de noden van de hulpvrager. Hulpverleners hebben een open en
betrouwbare houding tegenover de hulpvrager door samen met de hulpvrager de mogelijke acties te bepalen en hierover steeds
te blijven communiceren.
Werkprincipe 3: Maximale participatie van cliënten en de systemen waartoe ze behoren, rekening houdend met de
mogelijkheden
Maximaal betrekken van de cliënten en hun netwerk binnen het traject, proces waarin ze zich bevinden. Rekening houden met
het NIVEA principe: Niet Invullen Voor Een Ander. Dit afgestemd op hun mogelijkheden en capaciteiten en op maat van de
hulpvrager.
Werkprincipe 4: Subsidiariteitsprincipe en maatzorg
Je kiest altijd voor de minst ingrijpende hulpverlening. Strategie met een maximale inschakeling van de eigen capaciteiten van de
cliënt. Hulpverlening die vertrekt van en zo goed mogelijk aansluit bij de actuele behoeften van de hulpvrager.
Werkprincipe 5: Emancipatorische hulpverlening
Gericht op het bevorderen van de autonomie en de zelfredzaamheid. Zorgen dat de mensen meer greep krijgen op hun leven. Dit
probeert de afhankelijkheid van de hulpverlening tot een minimum te herleiden door kennis en vaardigheden aan te reiken of te
ondersteunen.
Werkprincipe 6: Hulpverlening is een ethisch gevoelige materie waarbij het deontologisch kader bewaakt moet worden.
Hulpverlening is niet waardenvrij, ons eigen referentiekader mag niet ons kompas zijn maar wel onze beroepsprofiel met haar
specifieke waarden en normen. Dit vergt een bewuste en aandachtige houding met respect voor de keuzes en waarden en
normen van de cliënt(systeem).
Werkprincipe 7: Signaalfunctie binnen welzijnswerk
Oog hebben voor zaken die het individuele verhaal overstijgen en dus bij meerdere cliënten voorkomt. Systematisch opsporen,
registreren en aandacht vragen voor individu overstijgende componenten in de probleemsituaties. Veelal om tekorten in
regelingen en voorzieningen, wetgeving en/of om het gebrekkig functioneren van diensten en instanties.
Doorheen de cursus zullen de werkprincipes terugkomen, vaak aan de hand van voorbeelden. Hiermee willen we duidelijk maken
dat bij iedere methodiek aanwezig zijn en eigen zijn aan sociaal werk.
ZIE DOCUMENTEN WERKCOLLEGE !!!!
,HOOFDSTUK 1 - BEGRIPPENKADER (les 1)
1.1 HISTORISCH BESEF VAN WAAR WE KOMEN
Marie Kamphuis -> social casework
- Oorspronkelijk heerste het idee van ‘caritas’ = iets goed doen voor God → armoede was het ‘lot van God’
- Eind 19e eeuw – begin 20e eeuw: industrialisering
slechte huisvesting, slechte werkomstandigheden van de arbeiders, grote kindersterfte
- Onderscheid tussen goede armen en slechte armen
Slechte armen kwamen in opstand
Goede armen leefden zonder problemen in hun armoede
- Burgerij beschouwde de arbeiders als een gevaarlijke klasse → vrees voor opstand, vrees voor ziektes van de lagere
klassen, …
Armoedebestrijding als middel om arbeiders te sussen (niet om ze te helpen)
Geen aandacht voor sociale context → eerder individuele verantwoordelijkheid van de armen
- Focus op morele heropvoeding van de arbeiders
- Preventief ingrijpen:
Onderwijs, opvoeding en tewerkstelling o Kinderen hadden recht op een goede opvoeding → leerplicht, verbod op
kinderarbeid, kinderbeschermingswet van 1912
Begin van een ruimere visie naar armoede → meer en meer aandacht voor sociale context
1.2 HET VERLEDEN WERKT DOOR…
Spanningsveld in sociaal werk
Spanningsveld: disciplinering vs. emancipering
Mogelijkheid tot sociale en culturele ontplooiing (emancipatie) → men wil mensen stimuleren om los te komen van hun
oorspronkelijke (slechtere) situaties
Met als doel: zich in passen in bestaande maatschappelijke verhoudingen (disciplinering) → men wil controleren dat iedereen
zich ‘gedraagt’ naargelang de normen en waarden van de maatschappij
Spanningsveld: individu vs. structuur
Spreekt men van sociaal werk als de individuele hulpvrager geholpen is?
OF als de samenleving zodanig veranderd dat de individuele hulpvrager niet meer voorkomt?
Interventies kunnen gericht zijn :
- Op individueel welzijn
- Op maatschappelijke verandering
Professionalisering van het sociaal werk
Grondlegger: Mary Richmond → oorzaak armoede ‘wisselwerking van persoon en structuur’
‘Het Stappenplan’-> vergt scholing en deskundigheid:
- Onderzoek
- Diagnose
- Handelingsplan
- Evaluatie
Invloed van inzichten uit de psycho-analyse,… die tot op de dag van vandaag doorwerken
Actueel staat het social casework voor een diversiteit van benaderingen
1920: eerst sociale scholen -> erkend door het Ministerie van Justitie
Brussel: focus op sociale actie
Antwerpen: focus op individu
, 1.3 GLOBALE DEFINITIE VAN SOCIAAL WERK
“Sociaal werk is een praktijk gebaseerd beroep én een academische discipline die sociale verandering en sociale ontwikkeling
promoot, evenals sociale cohesie en de empowerment en bevrijding van mensen.
Principes van sociale rechtvaardigheid, mensenrechten, collectieve verantwoordelijkheid en respect voor diversiteiten staan
centraal in het sociaal werk. Onderbouwd door theorieën van sociaal werk, de sociale en de humane wetenschappen en door
lokale kennis, engageert sociaal werk mensen en structuren om de uitdagingen van het leven aan te gaan en het welzijn te
verhogen. “
• Sociaal werk = een breed veld van activiteiten
• Aandacht voor individu én maatschappelijke veranderingen
• Verschillende referentiekaders mogelijk
1.4 INTERVENTIES
Centrale vragen bij interventies:
- Op welke grond komen we tussen?
- Door wie?
- Ten aanzien van wie?
- Met welke effecten?
Elke situatie is anders → er zijn geen standaardoplossingen
• Dezelfde interventie kan verschillende effecten teweeg brengen bij verschillende situaties
• Interventies zijn niet neutraal
• Interventies kaderen altijd binnen een bepaalde opvattingen over de relatie tussen individu en samenleving
• Steeds verantwoordingsopdracht! → elke interventie moet te verantwoorden zijn
Te verantwoorden ten aanzien van individu, ten aanzien van samenleving, en ten aanzien van de organisatie
• Eenzelfde situatie kan leiden tot verschillende probleemdefiniëringen → verschillende tussenkomsten → verschillende
methodes
1.5 METHODIEKEN EN METHODE
Methodiek = de verbinding tussen het theoretisch referentiekader en aanpak → ‘Waarom kiezen we voor deze aanpak?’
Methode = de aanpak zelf, hoe er tussen gekomen wordt → ‘Hoe gaan we te werk?’ → 5 elementen 5 elementen ->
hangen nauw samen en beïnvloeden elkaar
1) Vaardigheden Noodzakelijk om doel te bereiken
2) Werkprincipes Sturen permanent de werkwijze
3) Doelstellingen De kern van een werkwijze, wat wil je bereiken?
4) Uitgangspunten Meestal expliciet aanwezig in de visie/missie van een organisatie
5) Vooronderstellingen
Impliciet aanwezig, opvattingen die als vanzelfsprekend worden beschouwd
Personaliseren van interventie
• Eigen kleur en stijl: de waarde van de interventie wordt ook en vooral bepaald door de stijl ervan
• Welzijn = participatief vorm te geven besef
• Vereist een betrokken hulpverleningsrelatie