Samenvatting Neurologie
Prof. Wim Vandenberghe
INLEIDING
KRACHT
• Nodig voor kracht:
o Hoger (centraal) motorneuron
o Lager motorneuron
o Skeletspier
• Verlies van kracht:
o Parese = gedeeltelijk krachtsverlies
o Paralyse = volledige verlamming
Hoger motorneuron
• Cellichamen in cerbrale cortex
o Frontale kwab onmiddellijk rostraal van sulcus centralis
o Somatotopisch georganiseerd (motorische homunculus)
▪ Been mediaal
▪ Romp, arm en hoofd lateraal
,• Deel stuurt axonen naar ruggenmerg
= corticospinale (= piramidale) baan
o Axonen convergeren via corona radiata naar
achterste been capsula interna
▪ Via pedunculus cerbri, pons en pyramis
naar ruggenmerg
o Uitsluiteend beïnvloeding van motoriek van de
contralaterale lichaamshelft
o 85% van corticospinale vezels kruist de
middelijn bij overgang verlengd merg naar
ruggenmerg
= tractus corticospinalis
o 15% kruisen pas op segmentaal niveau
= tractus corticospinalis anterior
• Deel stuurt axonen naar motorische kernen craniale zenuwen
= corticobulbaire baan
o Bilaterale bezenuwing:
▪ Kauwspieren (n. V)
▪ Farynx- en larynxspieren (n. IX en X)
▪ Spieren bovenste ½ gelaat (n.VII)
• M. frontalis en m. orbicularis oculi (fronsen en
ogen sluiten)
o Unilaterale bezenuwing:
▪ Tongspieren (n. XII)
▪ Spieren onderste helft van gelaat (n. VII)
• Vb facialisparese:
,Lager motorneuron
• Cellichamen in motorische kernen van craniale zenuwen en in voorhoorn van ruggenmerg
• Axonen van spinale motorneuronen via voorste wortel, plexus en perifere zenuw naar skeletspier
Spier
• Motorneuron innerveert meerdere spiervezels
• Spieren met zeer nauwkeurig gedoseerde bewegingen → kleine motorische eenheden
• Neuromusculaire junctie = synaps tussen motorneuron en spiervezel
o Axonuiteinde zet acetylcholine vrij dat bindt aan receptor (nicotinereceptor) van
postsysnaptische spiervezelmembraan (= motorische eindplaat)
▪ Door activering van receptor depolariseert emmebraan en ontstaat
eindpotentiaal
▪ Bij overschreiding van drempel ontstaat actiepotentiaal → spier contraheert
Reflexen
Peesreflexen
= osteotendineuze reflexen = spierrekikngsreflexen = proprioceptieve reflexen
• Plotse uitrekking van spier → spierspoeltjes plots uitgerekt → afferente impus naar ruggenmerg
→ lagere motorneuronen doen spier samentrekken
• Monosynaptisch reflex dat via sensibel afferent en motorisch efferent neuron loopt
• Afdalende banen uit cerebrale → inhiberende invloed
, • Klinisch belangrijkste peesreflexen:
Exteroreceptieve reflexen
• Uitgelokt door tactiele stimulus op huid = huidreflex of door optische stimulus (pupilreflex)
o Polysynaptisch reflex
• Huidreflexen:
o Voetzoolreflex
▪ Met in 2 gebroken tongspatel lateraal aan hiel strijken richting de
kleine teen en dan afbuigen onder andere tenen en stoppen aan
grote teen
▪ Normale respons: plantaire flexie van grote teen (= 1ste beweging)
o Buikhuidreflex
▪ Strijken met tongspatel over buik van lateraal naar navel
▪ Normale respons: korte kleine beweging van navel richting stimulus
o Cremasterreflex
▪ Strijken over mediale zijde van bovenbeen, halfweg tussen lies en knie beginnen
richting lies
▪ Normale respons: ipsilaterale optrekking van de testis
,Klinische gevolgen van aantasting hoger, lager motorneuron/spier
Letsel van een hoger motorneuron
• Krachtsvermindering
• Hyperreflexie van peesreflex
o Letsel corticospinale baan
▪ Biceps-, triceps-, kniepees- of achillespeesreflexen
▪ Teken van Hoffmann-Trömner
• Met duim drukken op eindkootje middenvinger en met eigen wijsvinger de
middenvinger van pt. ondersteunen
• Positief teken is bij opheffen van druk met duim, de ipsilaterale duim en
wijsvinger naar elkaar toe bewegen (pinetbeweging)
o Letsel corticobulbaire baan
▪ Masseterreflex
• Onderkaak aantikken en masseter trekt samen
• Verandering in huidreflex
o Letsel corticospinale baan
▪ Voetzoolreflex in extensie (= teken van Babinski)
▪ Buikhuidreflex + cremasterreflex verlaagd of ontbrekend
o Letsel corticobulbaire baan
▪ Snoutreflex
▪ Palmomentale reflex
• Hypertonie van spastische type:
▪ = pyramidaalsyndroom
▪ 1. Niet even uitgesproken in flexoren en extensoren (antagonistische spieren niet
zelfde mate hypertonie)
• Vb: arm: flexoren meer hypertoon dan extensoren, been omgekeerd
▪ 2. Hypertonie neemt toe bij snelle, passieve bewegingen
▪ 3. Bij spasticiteit vooral veel hypertonie in begin van passieve beweging en
nadien minder = knipmesfenomeen
Letsel van lager motorneuron
• Krachtsvermindering
• Hypo- tot areflexie van peesreflexen
• Hypotonie
• Spieratrofie
o Spier verschrompelt
• Fasciculaties
o Onvrijwillige contracties van groepen spiervezels zonder bewegingseffect op lidmaat
o Voelbaar voor pt. + zichtbaar aan oppervlakte van de spier
o Neemt toe bij lichte percussie van de spier
o Bij aandoening van motorische voorhoorn
Letsel van de spier
• Symmetrische en proximale parese
• Atrofie: vooral bij chronische spierziekten
• Peesreflexen normaal of verlaagd
,Normale kracht → normale beweging: basale ganglia + cerebellum
Basale ganglia
• 4 grijze kernen:
o Striatum
▪ Nucleus caudatus
▪ Putamen
o Globus pallidus
▪ Globus pallidus internus
▪ Globus pallidus externus
o Substantia nigra
▪ Pars compacta
• Bevat dopaminerge ZS
o Sturen axonen naar striatum om daar dopamine vrij te zetten
= nigrostriatale baan
o
▪ Pars reticulata
o Nucleus subthalamicus
• = extrapiramidaal systeem
• Communicatie met ipsilaterale cortex
o Ontvangen afferenten uit de cortex
o Sturen efferenten via thalamus terug naar motorische cortex en dan naar RM
▪ Basale ganglia communiceren enkel via motorische cortex met ruggenmerg
• Letsel van basale ganglia verstoort motoriek van contralaterale lichaamshelft
• Striatum
o Inputgedeelte
• Globus pallidus internus + pars reticulata
o Outputgedeelte
• Directe verbinding en indirecte verbinding (via globus pallidus externus en nucl. Subthalamicus)
Functie van de basale ganglia
• Faciliteren van gewenste bewegingen
• Onderdrukken van ongewenste bewegingen
• Probleem bij basale ganglia:
o Hypokinetische syndromen:
▪ Bewegingsarmoede
▪ Geassocieerde rigiditeit
• Verschil spasticitiet:
o Rigiditeit voelbaar bij langzame passieve bewegingen
o Zelfde mate voelbaar bij agonisten en antagonisten
o Constant over volledige traject van passievebeweging
o Tandradfenomeen
o Hyperkinetische syndromen (dyskinesiën):
▪ Tremor
• Oscillatorische, ritmische beweging
• Actietremor:
o Houdingstremor (posturale tremor)
o Bewegingstremor (kinetische tremor)
, • Rusttremor
o Door dysfunctie van basale ganglia (nigrostriatale baan)
• Intentietremor
o Kinetische tremor met sterke toename op einde van beweging
o = typisch cerebellaire dysfucntie
▪ Chorea
• Snelle, niet-ritmische onvrijwillige beweging
• Onvoorspelbaar qua timing en distributie
▪ Ballisme
• Plotse, niet-ritmische onvrijwillige beweging
• Zeer groot amplitudo, vooral proximale lidmaatspieren
• Meestal unilateraal = hemibalisme
• Klassieke oorzaak: infarct in contralaterale nucleus subthalamicus
▪ Dystonie
• Langszame, verdraaiende of verwringende onvrijwillige bewegingen
• Op maximum van bewegingsexcursie vaak langere tijd voglehouden als
onnatuurlijke houding
• Bij individu telkens dezelfde spieren → voorspelbaar, stereotiep patroon
• Treedt meestal op wanneer betrokken lichaamsdeel vrijwillige handeling
uitvoert (= actiedystonie) en daarna verdwint in rust
• In verdere stadia mogelijkst continu aanwezig
• Bij maanden of jaren aanwezigheid → permanente gefixeerde
contracturen
▪ Tics
• Abnormale bewegingen (motorische tics) of geluiden (fonische tics)
o Voorafgegaan door onaangename inwendige sensatie of een
soort innerlijke drank om de tic uit te voeren
o Door tic te doen verdwijnt onaangenaam gevoel tijdelijk
• Semi-vrijwillige motorische respons op een onvriwillige inwendige
sensatie
• Kan met moeite korte tijd onderdrukt worden, maar inwendige spanning
neemt toe en kan voor nieuwe uitbarsting van hevigere tics zorgen
• Kan traag, snel, eenvoudig of complex
o Meeste dyskinesiën nemen toe bij stress en dalen bij slaap
Cerebellum
• 2 hemisferen + vermis
o Grijze stof + dieper gelegen grijze kernen
• Door 3 pedunculi verbonden met rest van centraal zenuwstelsel:
o Pedunculus cerebellaris inferior
▪ Afferente vezels uit ruggenmerg + caudale hersenstam
o Pedunculus cerebellaris medius
▪ Afferente vezels uit contralaterale pons (pontocerbellaire vezels)
o Pedunculus cerebellaris superior
▪ Efferente vezels uit diepe cerebellaire kernen naar de hersenstam en thalamus
o Verbonden met CONTRALATERALE cerebrale cortex
▪ Letsel verstoord motoriek van ipsilaterale lichaamshelft
, o Cerbrale cortex → vezels naar homolaterale pontiene kernen → gekruiste vezels via
pedunculus cerebellaris medius naar contralaterale cerebellaire cortex → vezels naar
nucleus dentatus → via pedunculus cerebellaris superior kruisen dan de middelijn in het
mesencefalon → eindigen in nucleus ruber en thalamus → thalamocorticale vezels naar
cerebrale cortex
Letsel in cerebellum / cerebellaire banen
• Coördinatiestoornis = ataxie
→ Probleem met coördinatie van agonisten en antagonisten
o Hypermetrie/dysmetrie
▪ Beweging schiet doelwit voorbij → antagonist te laat geactiveerd en agonisten
daardoor te laat afgeremd
▪ Klinische test: vinger-neus-proef en hiel-knie-proef
o Intentietremor
▪ Correctie van hypermetrische beweging is ook hypermetrisch
→ laagfrequente oscillatie bij naderen van doelwit
▪ Op einde van beweging tremor (vb: bij vinger op neus leggen)
o Rebound fenomeen
▪ Overdreven uitschieten van lidmaat bij opheven weerstand (antagonist te laat)
o Dysdiadochokinese
▪ Slechte coördinatie van agonist en antagonist
▪ Snelle afwisselende beweging → onregelmatig zonder mooie afwisseling
o Hypotonie
▪ Bij acuut letsel tijdelijk hypotonie
o Cerebellaire dysartrie
▪ Gescandeerde spraak (alsof iemand die dronken is)
o Gangataxie
▪ Onrgelmatige paslengte en gangspoor
• Meestal verbreed gangspoor (dronkemansgang)
▪ Koorddansersgang is onmogelijk
▪ Vooral bij aantasting vernis
,Sensibiliteit
• Via perifere zenuw, plexus en dorsale wortel naar CZS
o 1ste neuronen = pseudo-unipolaire (T-vormig) met cellichamen in dorsale (spinale)
ganglia
o Huidgebied zonder gevoel na uitschakeling van 1 achterwortel = dermatoom
• Aantasting van sensibele zenuwen → hypo- of areflexie (reflexboog onderbroken)
• Gedissocieerde gevoelsstoornissen door verschil in geleidingsweg tussen vitale en gnostische
sensibiliteit
o De ene sensibiliteit kan uitvallen terwijl de andere intaxt blijft
• Sensibele cortex = somatotopisch georganiseerd
Vitale sensbilitieit
• Pijn
• Temperatuur
• Grove tastzin
• Synaps met 2de neuron in dorsale hoorn van RM
o Axon kruist middelijn ventraal van spinaal centraal kanaal
en zo naar contralateraal
▪ Loopt als tractus spinothalamicus door RM en
hersenstam naar de thalamus
• In thalamus → synaps met 3de neuron
o Projecteert naar sensibele cortex
(gyrus postcentralis op pariëtale kwab)
Gnostische sensibiliteit
• Fijne tastzin
• Vibratiezin
• Tweepuntsdiscriminatie
• Proprioceptie
• Lijntjesoriëntatie
o Voelen of het van boven naar onder gaat
• Zenuwvezels stijgen direct in ruggenmerg via homolaterale achterstreng
o Meest rostrale deel van RM synaps met 2de neuron
▪ Kruist middellijn op overgang RM naar hersenstam
▪ Wordt lemniscus medialis in hersenstam en gaat naar
thalamus
o In thalamus synaps met 3de neuron dat projecteert naar sensibele cortex
• Klinisch niet enkel diepe gevoelsstoornissen, maar ook sensorische ataxie
o Ataxie neemt toe wanneer visus wegvalt <-> cerebellaire ataxie
o Test van Romberg:
▪ Evenwicht van staande pt. vergeleken met en zonder gesloten ogen
▪ Positieve Romberg = evenwicht verslechterd door sluiten ogen
= sensorische ataxie
, Bewustzijn
• Deel formatio reticularis op overgang van pons en mesencefalon vormt samen met
thalamischekernen een circuit
o Thalamische kernen projecteren op cerbrale cortex
• Bewustzijnsvermindering (vb coma
o Aantasting rostrale, dorsale hersenstam
o Aantasting van beide cerebrale hemisferen
Pathogenetische categorieën van neurologische ziekten
• Vasculaire aandoeningen
• Inflammatoir aandoeningen
o Infectieus
o Niet-infectieus
• Intoxicaties
• Deficiënties
• Metabole aandoening
• Neurodegeneratieve aandoeningen
• Tumoren
• Trauma
SEMIOLOGIE: het klinisch neurologisch onderzoek
Anamnese
• Probleem anatomisch lokaliseren
• Pathogenetisch mechanisme identificeren
• Tijdsverloop van de klachten = belangrijk
o Zeer acute klachten → vasculair accident, epilepsie of migraine
o Subacute klachten + trage verbetering + heropflakkering → inflammatoir, niet-infectieus
o Chronisch traag progressief → neurodegeneratieve ziekte (soms ook tumor)
• Familie-anamnese en medicatie-anamnese niet vergetend
Prof. Wim Vandenberghe
INLEIDING
KRACHT
• Nodig voor kracht:
o Hoger (centraal) motorneuron
o Lager motorneuron
o Skeletspier
• Verlies van kracht:
o Parese = gedeeltelijk krachtsverlies
o Paralyse = volledige verlamming
Hoger motorneuron
• Cellichamen in cerbrale cortex
o Frontale kwab onmiddellijk rostraal van sulcus centralis
o Somatotopisch georganiseerd (motorische homunculus)
▪ Been mediaal
▪ Romp, arm en hoofd lateraal
,• Deel stuurt axonen naar ruggenmerg
= corticospinale (= piramidale) baan
o Axonen convergeren via corona radiata naar
achterste been capsula interna
▪ Via pedunculus cerbri, pons en pyramis
naar ruggenmerg
o Uitsluiteend beïnvloeding van motoriek van de
contralaterale lichaamshelft
o 85% van corticospinale vezels kruist de
middelijn bij overgang verlengd merg naar
ruggenmerg
= tractus corticospinalis
o 15% kruisen pas op segmentaal niveau
= tractus corticospinalis anterior
• Deel stuurt axonen naar motorische kernen craniale zenuwen
= corticobulbaire baan
o Bilaterale bezenuwing:
▪ Kauwspieren (n. V)
▪ Farynx- en larynxspieren (n. IX en X)
▪ Spieren bovenste ½ gelaat (n.VII)
• M. frontalis en m. orbicularis oculi (fronsen en
ogen sluiten)
o Unilaterale bezenuwing:
▪ Tongspieren (n. XII)
▪ Spieren onderste helft van gelaat (n. VII)
• Vb facialisparese:
,Lager motorneuron
• Cellichamen in motorische kernen van craniale zenuwen en in voorhoorn van ruggenmerg
• Axonen van spinale motorneuronen via voorste wortel, plexus en perifere zenuw naar skeletspier
Spier
• Motorneuron innerveert meerdere spiervezels
• Spieren met zeer nauwkeurig gedoseerde bewegingen → kleine motorische eenheden
• Neuromusculaire junctie = synaps tussen motorneuron en spiervezel
o Axonuiteinde zet acetylcholine vrij dat bindt aan receptor (nicotinereceptor) van
postsysnaptische spiervezelmembraan (= motorische eindplaat)
▪ Door activering van receptor depolariseert emmebraan en ontstaat
eindpotentiaal
▪ Bij overschreiding van drempel ontstaat actiepotentiaal → spier contraheert
Reflexen
Peesreflexen
= osteotendineuze reflexen = spierrekikngsreflexen = proprioceptieve reflexen
• Plotse uitrekking van spier → spierspoeltjes plots uitgerekt → afferente impus naar ruggenmerg
→ lagere motorneuronen doen spier samentrekken
• Monosynaptisch reflex dat via sensibel afferent en motorisch efferent neuron loopt
• Afdalende banen uit cerebrale → inhiberende invloed
, • Klinisch belangrijkste peesreflexen:
Exteroreceptieve reflexen
• Uitgelokt door tactiele stimulus op huid = huidreflex of door optische stimulus (pupilreflex)
o Polysynaptisch reflex
• Huidreflexen:
o Voetzoolreflex
▪ Met in 2 gebroken tongspatel lateraal aan hiel strijken richting de
kleine teen en dan afbuigen onder andere tenen en stoppen aan
grote teen
▪ Normale respons: plantaire flexie van grote teen (= 1ste beweging)
o Buikhuidreflex
▪ Strijken met tongspatel over buik van lateraal naar navel
▪ Normale respons: korte kleine beweging van navel richting stimulus
o Cremasterreflex
▪ Strijken over mediale zijde van bovenbeen, halfweg tussen lies en knie beginnen
richting lies
▪ Normale respons: ipsilaterale optrekking van de testis
,Klinische gevolgen van aantasting hoger, lager motorneuron/spier
Letsel van een hoger motorneuron
• Krachtsvermindering
• Hyperreflexie van peesreflex
o Letsel corticospinale baan
▪ Biceps-, triceps-, kniepees- of achillespeesreflexen
▪ Teken van Hoffmann-Trömner
• Met duim drukken op eindkootje middenvinger en met eigen wijsvinger de
middenvinger van pt. ondersteunen
• Positief teken is bij opheffen van druk met duim, de ipsilaterale duim en
wijsvinger naar elkaar toe bewegen (pinetbeweging)
o Letsel corticobulbaire baan
▪ Masseterreflex
• Onderkaak aantikken en masseter trekt samen
• Verandering in huidreflex
o Letsel corticospinale baan
▪ Voetzoolreflex in extensie (= teken van Babinski)
▪ Buikhuidreflex + cremasterreflex verlaagd of ontbrekend
o Letsel corticobulbaire baan
▪ Snoutreflex
▪ Palmomentale reflex
• Hypertonie van spastische type:
▪ = pyramidaalsyndroom
▪ 1. Niet even uitgesproken in flexoren en extensoren (antagonistische spieren niet
zelfde mate hypertonie)
• Vb: arm: flexoren meer hypertoon dan extensoren, been omgekeerd
▪ 2. Hypertonie neemt toe bij snelle, passieve bewegingen
▪ 3. Bij spasticiteit vooral veel hypertonie in begin van passieve beweging en
nadien minder = knipmesfenomeen
Letsel van lager motorneuron
• Krachtsvermindering
• Hypo- tot areflexie van peesreflexen
• Hypotonie
• Spieratrofie
o Spier verschrompelt
• Fasciculaties
o Onvrijwillige contracties van groepen spiervezels zonder bewegingseffect op lidmaat
o Voelbaar voor pt. + zichtbaar aan oppervlakte van de spier
o Neemt toe bij lichte percussie van de spier
o Bij aandoening van motorische voorhoorn
Letsel van de spier
• Symmetrische en proximale parese
• Atrofie: vooral bij chronische spierziekten
• Peesreflexen normaal of verlaagd
,Normale kracht → normale beweging: basale ganglia + cerebellum
Basale ganglia
• 4 grijze kernen:
o Striatum
▪ Nucleus caudatus
▪ Putamen
o Globus pallidus
▪ Globus pallidus internus
▪ Globus pallidus externus
o Substantia nigra
▪ Pars compacta
• Bevat dopaminerge ZS
o Sturen axonen naar striatum om daar dopamine vrij te zetten
= nigrostriatale baan
o
▪ Pars reticulata
o Nucleus subthalamicus
• = extrapiramidaal systeem
• Communicatie met ipsilaterale cortex
o Ontvangen afferenten uit de cortex
o Sturen efferenten via thalamus terug naar motorische cortex en dan naar RM
▪ Basale ganglia communiceren enkel via motorische cortex met ruggenmerg
• Letsel van basale ganglia verstoort motoriek van contralaterale lichaamshelft
• Striatum
o Inputgedeelte
• Globus pallidus internus + pars reticulata
o Outputgedeelte
• Directe verbinding en indirecte verbinding (via globus pallidus externus en nucl. Subthalamicus)
Functie van de basale ganglia
• Faciliteren van gewenste bewegingen
• Onderdrukken van ongewenste bewegingen
• Probleem bij basale ganglia:
o Hypokinetische syndromen:
▪ Bewegingsarmoede
▪ Geassocieerde rigiditeit
• Verschil spasticitiet:
o Rigiditeit voelbaar bij langzame passieve bewegingen
o Zelfde mate voelbaar bij agonisten en antagonisten
o Constant over volledige traject van passievebeweging
o Tandradfenomeen
o Hyperkinetische syndromen (dyskinesiën):
▪ Tremor
• Oscillatorische, ritmische beweging
• Actietremor:
o Houdingstremor (posturale tremor)
o Bewegingstremor (kinetische tremor)
, • Rusttremor
o Door dysfunctie van basale ganglia (nigrostriatale baan)
• Intentietremor
o Kinetische tremor met sterke toename op einde van beweging
o = typisch cerebellaire dysfucntie
▪ Chorea
• Snelle, niet-ritmische onvrijwillige beweging
• Onvoorspelbaar qua timing en distributie
▪ Ballisme
• Plotse, niet-ritmische onvrijwillige beweging
• Zeer groot amplitudo, vooral proximale lidmaatspieren
• Meestal unilateraal = hemibalisme
• Klassieke oorzaak: infarct in contralaterale nucleus subthalamicus
▪ Dystonie
• Langszame, verdraaiende of verwringende onvrijwillige bewegingen
• Op maximum van bewegingsexcursie vaak langere tijd voglehouden als
onnatuurlijke houding
• Bij individu telkens dezelfde spieren → voorspelbaar, stereotiep patroon
• Treedt meestal op wanneer betrokken lichaamsdeel vrijwillige handeling
uitvoert (= actiedystonie) en daarna verdwint in rust
• In verdere stadia mogelijkst continu aanwezig
• Bij maanden of jaren aanwezigheid → permanente gefixeerde
contracturen
▪ Tics
• Abnormale bewegingen (motorische tics) of geluiden (fonische tics)
o Voorafgegaan door onaangename inwendige sensatie of een
soort innerlijke drank om de tic uit te voeren
o Door tic te doen verdwijnt onaangenaam gevoel tijdelijk
• Semi-vrijwillige motorische respons op een onvriwillige inwendige
sensatie
• Kan met moeite korte tijd onderdrukt worden, maar inwendige spanning
neemt toe en kan voor nieuwe uitbarsting van hevigere tics zorgen
• Kan traag, snel, eenvoudig of complex
o Meeste dyskinesiën nemen toe bij stress en dalen bij slaap
Cerebellum
• 2 hemisferen + vermis
o Grijze stof + dieper gelegen grijze kernen
• Door 3 pedunculi verbonden met rest van centraal zenuwstelsel:
o Pedunculus cerebellaris inferior
▪ Afferente vezels uit ruggenmerg + caudale hersenstam
o Pedunculus cerebellaris medius
▪ Afferente vezels uit contralaterale pons (pontocerbellaire vezels)
o Pedunculus cerebellaris superior
▪ Efferente vezels uit diepe cerebellaire kernen naar de hersenstam en thalamus
o Verbonden met CONTRALATERALE cerebrale cortex
▪ Letsel verstoord motoriek van ipsilaterale lichaamshelft
, o Cerbrale cortex → vezels naar homolaterale pontiene kernen → gekruiste vezels via
pedunculus cerebellaris medius naar contralaterale cerebellaire cortex → vezels naar
nucleus dentatus → via pedunculus cerebellaris superior kruisen dan de middelijn in het
mesencefalon → eindigen in nucleus ruber en thalamus → thalamocorticale vezels naar
cerebrale cortex
Letsel in cerebellum / cerebellaire banen
• Coördinatiestoornis = ataxie
→ Probleem met coördinatie van agonisten en antagonisten
o Hypermetrie/dysmetrie
▪ Beweging schiet doelwit voorbij → antagonist te laat geactiveerd en agonisten
daardoor te laat afgeremd
▪ Klinische test: vinger-neus-proef en hiel-knie-proef
o Intentietremor
▪ Correctie van hypermetrische beweging is ook hypermetrisch
→ laagfrequente oscillatie bij naderen van doelwit
▪ Op einde van beweging tremor (vb: bij vinger op neus leggen)
o Rebound fenomeen
▪ Overdreven uitschieten van lidmaat bij opheven weerstand (antagonist te laat)
o Dysdiadochokinese
▪ Slechte coördinatie van agonist en antagonist
▪ Snelle afwisselende beweging → onregelmatig zonder mooie afwisseling
o Hypotonie
▪ Bij acuut letsel tijdelijk hypotonie
o Cerebellaire dysartrie
▪ Gescandeerde spraak (alsof iemand die dronken is)
o Gangataxie
▪ Onrgelmatige paslengte en gangspoor
• Meestal verbreed gangspoor (dronkemansgang)
▪ Koorddansersgang is onmogelijk
▪ Vooral bij aantasting vernis
,Sensibiliteit
• Via perifere zenuw, plexus en dorsale wortel naar CZS
o 1ste neuronen = pseudo-unipolaire (T-vormig) met cellichamen in dorsale (spinale)
ganglia
o Huidgebied zonder gevoel na uitschakeling van 1 achterwortel = dermatoom
• Aantasting van sensibele zenuwen → hypo- of areflexie (reflexboog onderbroken)
• Gedissocieerde gevoelsstoornissen door verschil in geleidingsweg tussen vitale en gnostische
sensibiliteit
o De ene sensibiliteit kan uitvallen terwijl de andere intaxt blijft
• Sensibele cortex = somatotopisch georganiseerd
Vitale sensbilitieit
• Pijn
• Temperatuur
• Grove tastzin
• Synaps met 2de neuron in dorsale hoorn van RM
o Axon kruist middelijn ventraal van spinaal centraal kanaal
en zo naar contralateraal
▪ Loopt als tractus spinothalamicus door RM en
hersenstam naar de thalamus
• In thalamus → synaps met 3de neuron
o Projecteert naar sensibele cortex
(gyrus postcentralis op pariëtale kwab)
Gnostische sensibiliteit
• Fijne tastzin
• Vibratiezin
• Tweepuntsdiscriminatie
• Proprioceptie
• Lijntjesoriëntatie
o Voelen of het van boven naar onder gaat
• Zenuwvezels stijgen direct in ruggenmerg via homolaterale achterstreng
o Meest rostrale deel van RM synaps met 2de neuron
▪ Kruist middellijn op overgang RM naar hersenstam
▪ Wordt lemniscus medialis in hersenstam en gaat naar
thalamus
o In thalamus synaps met 3de neuron dat projecteert naar sensibele cortex
• Klinisch niet enkel diepe gevoelsstoornissen, maar ook sensorische ataxie
o Ataxie neemt toe wanneer visus wegvalt <-> cerebellaire ataxie
o Test van Romberg:
▪ Evenwicht van staande pt. vergeleken met en zonder gesloten ogen
▪ Positieve Romberg = evenwicht verslechterd door sluiten ogen
= sensorische ataxie
, Bewustzijn
• Deel formatio reticularis op overgang van pons en mesencefalon vormt samen met
thalamischekernen een circuit
o Thalamische kernen projecteren op cerbrale cortex
• Bewustzijnsvermindering (vb coma
o Aantasting rostrale, dorsale hersenstam
o Aantasting van beide cerebrale hemisferen
Pathogenetische categorieën van neurologische ziekten
• Vasculaire aandoeningen
• Inflammatoir aandoeningen
o Infectieus
o Niet-infectieus
• Intoxicaties
• Deficiënties
• Metabole aandoening
• Neurodegeneratieve aandoeningen
• Tumoren
• Trauma
SEMIOLOGIE: het klinisch neurologisch onderzoek
Anamnese
• Probleem anatomisch lokaliseren
• Pathogenetisch mechanisme identificeren
• Tijdsverloop van de klachten = belangrijk
o Zeer acute klachten → vasculair accident, epilepsie of migraine
o Subacute klachten + trage verbetering + heropflakkering → inflammatoir, niet-infectieus
o Chronisch traag progressief → neurodegeneratieve ziekte (soms ook tumor)
• Familie-anamnese en medicatie-anamnese niet vergetend