Hoofdstuk 7:
● macro- verklaren omvang en evolutie van enkele belangrijke economische
grootheden
● productie en toegevoegde waarde
→ eco goederen die voldoen aan menselijke behoeften
● intermediaire goederen: input in productie van ander bedrijf
→ wordt uiteindelijk finaal goed
● waarde productie : som toegevoegde waarden (ook niet-verkochte goederen tellen
mee, de voorraden dus)
= finale prijs + voorraad - intermediaire
● factorvergoedingen F=F1+𝜋
○ F1 = loonsom (arbeid) , interestsom (kapitaal), …
○ 𝜋 = winst (vergoeding ondernemingsinitiatief)
○ inkomen Y = factorvergoedingen F
● W = A - M = AA + Ve - M = F = F1 + 𝜋 = Y
Bruto- vs netto-product
● depreciatie D (machines slijten ofzo)
→ om productie op peil te houden vervangingsinvestering ter waarde van D
● netto-product = W - D = F1 + 𝜋 -D = Y - D
Bestedingen is som consumptie (C) en investeringen (I ep)
→ soorten investeringen
● vervangingsinvestering
→ kapitaal op peil houden tegen D
● uitbreidingsinvestering
→aangroei kapitaal
● voorraadinvesteringen
→ aangroei bedrijfsvoorraden
Gesloten economie zonder overheid
→ en zonder depreciatie
● W gaat naar consumptie of investering
, 𝑊 ≡ 𝑌 ≡ 𝐶 + 𝐼𝑒𝑝
● gezinnen geven deel van inkomen aan consumptie, de rest sparen ze
𝑌 ≡ 𝐶 + 𝑆 ⇒ 𝐶 + 𝑆 ≡ 𝐶 + 𝐼𝑒𝑝 ⇔ 𝑆 ≡ 𝐼𝑒𝑝
spaargedrag gezinnen geeft ruimte aan bedrijven om te investeren
economische kringloop
→ oranje pijlen = geldkringloop
productiefactoren: arbeid en
kapitaal
consumpti
bedrijven e
inkomen
gezinnen
producten producten
spare
investering
n
en
markten
Bbp en Nni:
● Bruto-binnenlands product
○ totale toegevoegde waarde die in België (landsgrenzen) gerealiseerd weren
● Netto-nationaal inkomen
○ geheel van vergoedingen die Belgische productiefactoren (kunnen actief zijn
in buitenland) ontvangen (arbeid en kapitaal)
○ D van Bbp afgetrokken = Nni
● Fu = factoruitgaven aan buitenland (enkel in Bbp)
● Fo = factorontvangsten uit buitenland (enkel in Bni)
○ Bbp - Fu + Fo = Bni
○ in Belgie Fu ≈ Fo
○ vb Luxemburg Fu >>>> Fo
→ veel grensarbeiders en multinationals met kantoren
Gesloten economie met overheid
● Fu = Fo
● overheidsbestedingen G = Gc + Gi
○ overheidsconsumptie: aankom goederen en diensten
○ overheidsinvesteringen: kapitaalgoederen
● 𝑊 ≡ 𝐶 + 𝐼𝑒𝑝 + 𝐺
● 𝑌 ≡𝐶+𝑆+𝑇
T is nettobelasting (verminderd met uitkeringen)
● ⇒ 𝑊 ≡ 𝑌 ⇔ 𝐼𝑒𝑝 + 𝐺 = 𝑆 + 𝑇
, Open economie met overheid
● uitvoer X (aangekocht door buitenland)
● invoer Z (BE ingekocht van buitenland)
● netto-uitvoer NX = X - Z
● 𝑊 ≡ 𝐶 + 𝐼𝑒𝑝 + 𝐺 + 𝑁𝑋
● 𝑌 =𝐶+𝑆+𝑇
● ⇒ 𝑊 ≡ 𝑌 ⇔ 𝐼𝑒𝑝 + 𝐺 + 𝑋 = 𝑆 + 𝑇 + 𝑍
Binnenlandse bestedingen B = C + Iep + G
⇒ 𝑊 = 𝐵 + 𝑁𝑋
● 𝐵=𝑊⇒𝑋=𝑍 evenwicht
● 𝐵<𝑊⇒𝑋>𝑍 overschot betalingsbalans
● 𝐵>𝑊⇒𝑋<𝑍 tekort betalingsbalans
financieringstekorten en -overschotten
𝑆 + 𝑇 + 𝑍 ≡ 𝐼𝑒𝑝 + 𝐺 + 𝑋 ⇒ (𝑆 − 𝐼𝑒𝑝 ) = (𝐺 − 𝑇) + 𝑁𝑋
● A: spaaroverschot dat zorgt voor tekort bij overheid
● B: spaaroverschot dat zorgt voor een overschot op betalingsbalans
Waarderingsproblemen
𝐵𝑏𝑝 = ∑𝑛𝑖=1 𝑝𝑖 𝑥𝑖 (som waarde van alle finale goederen)
→ enkele problemen
● sommige goederen geen marktprijs
● sommige goederen niet opgenomen in Bbp (zwartwerk)
● sommige ongewenste goederen opgenomen
● geen oog op duurzaamheid en waarde van vrije tijd of verdeling van de welvaart
→ uitschakelen van prijsinvloed (beïnvloed door prijzen en hoeveelheden)
● dit uitschakelen = reëel Bbp
● lopende prijzen = nominaal Bbp
∑𝑛
𝑖=1 𝑝𝑖𝑡 𝑥𝑖𝑡
Nominale index : 100 (dus vergelijken tussen jaar t en jaar 0)
∑𝑛
𝑖=0 𝑝𝑖0 𝑥𝑖𝑜
∑𝑛
𝑖=1 𝑝𝑖0 𝑥𝑖𝑡
Laspeyres : prijzen vastzetten op niveau basisjaar 0 : 100 ∑𝑛
𝑖=0 𝑝𝑖0 𝑥𝑖𝑜
∑𝑛
𝑖=1 𝑝𝑖𝑡 𝑥𝑖𝑡
Paasche : prijzen vastzetten op finale prijs jaar t : 100
∑𝑛
𝑖=0 𝑝𝑖𝑡 𝑥𝑖𝑜
→ zet je ipv de prijzen de x’en vast dan voor bijvoorbeeld inflatie te bekijken
∑𝑛
𝑖=1 𝑝𝑖𝑡 𝑥𝑖0 ∑𝑛
𝑖=1 𝑝𝑖𝑡 𝑥𝑖𝑡
Laspeyres: 100 Paasche: 100
∑𝑛
𝑖=0 𝑝𝑖0 𝑥𝑖𝑜 ∑𝑛
𝑖=0 𝑝𝑖0 𝑥𝑖𝑡