ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
HOOFDSTUK 1 - TERREINVERKENNING
Ontwikkelingspsychologie: hoe gedrag in al zijn aspecten evolueert in de loop van het leven.
Verandering in de manier waarop wij denken, voelen en handelen.
Ontwikkelingspsychologen
- Zoeken patronen in de manier waarop gedrag door verschillende levensfasen
evolueert → overeenkomsten in denken, sociaal-emotioneel functioneren en
motorische vaardigheden.
- In kaart brengen hoe die evolutie verloopt.
- In kaart brengen welke mechanismen een rol spelen in de overgang naar volgende
fasen.
1.1 EEN KORTE HISTORIEK
Eerst was er de filosofie → stelde zich vragen over de wereld, plaats van mensen in die
wereld, zin v/h leven,...
gingen op zoek naar ‘typische’ gedragswijzen in de verschillende levensfasen.
De genetische psychologie
Babybiografieën (Charles Darwin): systematische aantekeningen over vorderingen in het
gedrag van de kinderen van filosofen.
⇒Begin v/d ontwikkelingspsychologie, niet meer enkel nadenken maar ook de
ontwikkeling observeren.
Uitbouw objectieve wetenschap met nieuwe onderzoekstechnieken en meer garanties.
Bv. Enquêtes → mogelijk om grote groepen te onderzoeken.
Ontwikkeling statistische methoden om gegevens te kunnen ordenen en conclusies
te trekken.
Halfweg 20e eeuw: focus op de veranderingen bij kinderen → gedachte dat daarna de
ontwikkeling stilvalt, puberteit betekent het einde v/d kindertijd en begin v/h volwassen leven.
Sociologen deden onderzoek naar de adolescentie → jongeren gingen langer naar school,
werden een aparte groep met eigen gedragskenmerken en moeilijkheden.
Meer interesse voor de uitdagingen van ouderdom → vanuit medisch oogpunt door
toenemende kwaaltjes.
1
,Mensen leven langer, gepensioneerde krijgen een apart statuut, senioren worden een soort
aparte generatie.
Onderzoek naar de volwassenheid? → Volwassenen evolueren nauwelijks? Gezien als een
stabiele periode als we kijken naar de lichamelijke processen van rijping en aftakeling, geen
schokkende veranderingen.
Ontwikkeling nu gezien als een levenslang veranderingsproces ⇒ ontwikkelingspsychologie
in levensloopperspectief of levenslooppsychologie of psychologie van de levensloop.
Soorten onderzoek: experiment, correlationeel onderzoek, survey, observatie, case study,...
Soorten methodes: longitudinale methode, transversale of cross-sectionele methode.
Om alle nadelen te vermijden: cohort-sequentiële methode: onderzoeksopzet in de
ontwikkelingspsychologie die elementen van een longitudinale en een cross-sectionele
studie combineert.
- Onderzoekers volgen meerdere leeftijdsgroepen (cohorten) door de tijd heen.
- Zo kunnen ze verschillen tussen leeftijden (zoals bij een cross-sectioneel onderzoek)
én veranderingen binnen dezelfde groep over de tijd (zoals bij een longitudinaal
onderzoek) bestuderen.
1.2 DE INDELING IN FASEN
4 grote periodes → 4 aparte specialismen
1. De kinderpsychologie
2. De jeugd- of adolescentiepsychologie
3. De psychologie van de volwassenheid
4. De psychologie van de ouderdom of psychogerontologie
Tussen 0 en 12 jaar verandert er veel in korte tijd → verdere uitsplitsing van die periode.
Indeling in fasen
1. Prenatale fase: negen maanden tussen bevruchting en de geboorte
2. Babytijd: eerste levensjaar
3. Peutertijd: 1 tot 3 jaar
4. Kleutertijd: 3 tot 6 jaar
5. Schoolperiode: 6 tot 12 jaar
6. Adolescentie: 12 tot 20 jaar
7. Volwassenheid: 20 tot 65 jaar
8. Ouderdom: 65 jaar tot aan het levenseinde
2
,Meer gedifferentieerde indeling kan zinvol zijn → in latere periodes is het moeilijker om tot
eenduidige tijdsafbakeningen te komen.
1.3 FACTOREN DIE DE ONTWIKKELING STUREN
Is gedrag bepaald door erfelijke factoren of door omgevings- en ervaringsinvloeden?
Nature-nurture debat
- Nature: erfelijk, biologisch meegekregen v/d ouders
- Nurture: omgevingsinvloeden
Vroeger werd gedacht dat ontwikkeling genetisch vastligt → wie je wordt wordt gestuurd
vanuit een erfelijk gestuurd rijpingsproces.
MAAR bv. pedagogiek legt de nadruk op de rol v/d opvoeding.
Opkomst behaviorisme → invloed van ervaringen en leerprocessen.
1.3.1 Rol van de erfelijkheid
/
1.3.2 Impact van de omgeving
Erfelijke code: het potentieel uit ei- en zaadcellen kan enkel tot ontwikkeling komen wanneer
de cellen op het juiste moment worden samengevoegd en wanneer die combinatie in een
aangepaste omgeving terechtkomt.
Tijdens de zwangerschap is het duidelijk welke milieu-ingrediënten nodig zijn om de vrucht
goed te laten ontwikkelen → van biochemische aard.
Kritieke periode in de ontwikkeling v/d taal → verbaal contact nodig in die periode.
Psychosociale invloeden → opvoeding: de effecten kunnen levenslang zijn.
Ecologische systementheorie van Bronfenbrenner: de verschillende omgevingsinvloeden die
een invloed kunnen hebben op de ontwikkeling ondergebracht in lagen die als concentrische
cirkels over elkaar liggen.
3
, 1. Microsysteem
Gezinssfeer en instanties waar je als persoon rechtstreeks contact mee hebt
(vriendenkring, school, werkplek, buren, sportclubs,...).
Tweerichtingsverkeer: je ondergaat de invloed vanuit de omgeving, maar je hebt ook
actief invloed op de manier waarop anderen op jou reageren.
2. Mesosysteem
invloed vanuit de onderlinge interacties tussen personen uit het microsysteem
(ouders die positief of negatief inspelen op wat de school van hun kind verwacht,
relatie tussen partners die verandert door hoge werkdruk die ook invloed heeft op het
kind,...).
3. Exosysteem
Aspecten v/d sociale omgeving die geen directe invloed hebben op het individu.
Ze werken onrechtstreeks in via de mensen waar het individu dagelijks mee omgaat
(wonen in een dorp of stad, sociale positie van vrienden,...).
Bv. het beschikken over medische en sociale voorzieningen, aanwezigheid van
cultuur- en sportaccommodatie.
4. Macrosysteem
De bredere cultuur met waarden, voorschriften en gebruiken.
Deze 4 niveaus worden statisch bekeken als een momentopname → er werd een
tijdsdimensie aan toegevoegd.
5. Chronosysteem
In de loop v/h leven vinden er veranderingen plaats in die omgevingsinvloeden.
Maatschappelijke omwentelingen
1.3.3 De interactie tussen erfelijkheid en milieu
Erfelijkheidscode moet omgezet worden in eiwitten, daarvoor zijn bepaalde invloeden nodig
vanuit het milieu.
Richting waarin een eigenschap zich ontwikkelt → gestuurd door erfelijkheid of door
specifieke milieuomstandigheden die erop inwerken.
Bepaalde eigenschap kan zich enkel ontwikkelen als er een erfelijke basis is waarop een
passende omgeving ingrijpt → geldt voor fysieke- en psychologische eigenschappen.
Verschillen tussen individuen (taal, kleur ogen) kunnen soms helemaal bepaald zijn door de
omgeving of helemaal bepaald zijn door genen, kunnen ook soms wisselend bepaald zijn.
Beide factoren kunnen elkaar wederzijds beïnvloeden → genen bepalen mee welke
omgevingsinvloeden je ondergaat.
4
HOOFDSTUK 1 - TERREINVERKENNING
Ontwikkelingspsychologie: hoe gedrag in al zijn aspecten evolueert in de loop van het leven.
Verandering in de manier waarop wij denken, voelen en handelen.
Ontwikkelingspsychologen
- Zoeken patronen in de manier waarop gedrag door verschillende levensfasen
evolueert → overeenkomsten in denken, sociaal-emotioneel functioneren en
motorische vaardigheden.
- In kaart brengen hoe die evolutie verloopt.
- In kaart brengen welke mechanismen een rol spelen in de overgang naar volgende
fasen.
1.1 EEN KORTE HISTORIEK
Eerst was er de filosofie → stelde zich vragen over de wereld, plaats van mensen in die
wereld, zin v/h leven,...
gingen op zoek naar ‘typische’ gedragswijzen in de verschillende levensfasen.
De genetische psychologie
Babybiografieën (Charles Darwin): systematische aantekeningen over vorderingen in het
gedrag van de kinderen van filosofen.
⇒Begin v/d ontwikkelingspsychologie, niet meer enkel nadenken maar ook de
ontwikkeling observeren.
Uitbouw objectieve wetenschap met nieuwe onderzoekstechnieken en meer garanties.
Bv. Enquêtes → mogelijk om grote groepen te onderzoeken.
Ontwikkeling statistische methoden om gegevens te kunnen ordenen en conclusies
te trekken.
Halfweg 20e eeuw: focus op de veranderingen bij kinderen → gedachte dat daarna de
ontwikkeling stilvalt, puberteit betekent het einde v/d kindertijd en begin v/h volwassen leven.
Sociologen deden onderzoek naar de adolescentie → jongeren gingen langer naar school,
werden een aparte groep met eigen gedragskenmerken en moeilijkheden.
Meer interesse voor de uitdagingen van ouderdom → vanuit medisch oogpunt door
toenemende kwaaltjes.
1
,Mensen leven langer, gepensioneerde krijgen een apart statuut, senioren worden een soort
aparte generatie.
Onderzoek naar de volwassenheid? → Volwassenen evolueren nauwelijks? Gezien als een
stabiele periode als we kijken naar de lichamelijke processen van rijping en aftakeling, geen
schokkende veranderingen.
Ontwikkeling nu gezien als een levenslang veranderingsproces ⇒ ontwikkelingspsychologie
in levensloopperspectief of levenslooppsychologie of psychologie van de levensloop.
Soorten onderzoek: experiment, correlationeel onderzoek, survey, observatie, case study,...
Soorten methodes: longitudinale methode, transversale of cross-sectionele methode.
Om alle nadelen te vermijden: cohort-sequentiële methode: onderzoeksopzet in de
ontwikkelingspsychologie die elementen van een longitudinale en een cross-sectionele
studie combineert.
- Onderzoekers volgen meerdere leeftijdsgroepen (cohorten) door de tijd heen.
- Zo kunnen ze verschillen tussen leeftijden (zoals bij een cross-sectioneel onderzoek)
én veranderingen binnen dezelfde groep over de tijd (zoals bij een longitudinaal
onderzoek) bestuderen.
1.2 DE INDELING IN FASEN
4 grote periodes → 4 aparte specialismen
1. De kinderpsychologie
2. De jeugd- of adolescentiepsychologie
3. De psychologie van de volwassenheid
4. De psychologie van de ouderdom of psychogerontologie
Tussen 0 en 12 jaar verandert er veel in korte tijd → verdere uitsplitsing van die periode.
Indeling in fasen
1. Prenatale fase: negen maanden tussen bevruchting en de geboorte
2. Babytijd: eerste levensjaar
3. Peutertijd: 1 tot 3 jaar
4. Kleutertijd: 3 tot 6 jaar
5. Schoolperiode: 6 tot 12 jaar
6. Adolescentie: 12 tot 20 jaar
7. Volwassenheid: 20 tot 65 jaar
8. Ouderdom: 65 jaar tot aan het levenseinde
2
,Meer gedifferentieerde indeling kan zinvol zijn → in latere periodes is het moeilijker om tot
eenduidige tijdsafbakeningen te komen.
1.3 FACTOREN DIE DE ONTWIKKELING STUREN
Is gedrag bepaald door erfelijke factoren of door omgevings- en ervaringsinvloeden?
Nature-nurture debat
- Nature: erfelijk, biologisch meegekregen v/d ouders
- Nurture: omgevingsinvloeden
Vroeger werd gedacht dat ontwikkeling genetisch vastligt → wie je wordt wordt gestuurd
vanuit een erfelijk gestuurd rijpingsproces.
MAAR bv. pedagogiek legt de nadruk op de rol v/d opvoeding.
Opkomst behaviorisme → invloed van ervaringen en leerprocessen.
1.3.1 Rol van de erfelijkheid
/
1.3.2 Impact van de omgeving
Erfelijke code: het potentieel uit ei- en zaadcellen kan enkel tot ontwikkeling komen wanneer
de cellen op het juiste moment worden samengevoegd en wanneer die combinatie in een
aangepaste omgeving terechtkomt.
Tijdens de zwangerschap is het duidelijk welke milieu-ingrediënten nodig zijn om de vrucht
goed te laten ontwikkelen → van biochemische aard.
Kritieke periode in de ontwikkeling v/d taal → verbaal contact nodig in die periode.
Psychosociale invloeden → opvoeding: de effecten kunnen levenslang zijn.
Ecologische systementheorie van Bronfenbrenner: de verschillende omgevingsinvloeden die
een invloed kunnen hebben op de ontwikkeling ondergebracht in lagen die als concentrische
cirkels over elkaar liggen.
3
, 1. Microsysteem
Gezinssfeer en instanties waar je als persoon rechtstreeks contact mee hebt
(vriendenkring, school, werkplek, buren, sportclubs,...).
Tweerichtingsverkeer: je ondergaat de invloed vanuit de omgeving, maar je hebt ook
actief invloed op de manier waarop anderen op jou reageren.
2. Mesosysteem
invloed vanuit de onderlinge interacties tussen personen uit het microsysteem
(ouders die positief of negatief inspelen op wat de school van hun kind verwacht,
relatie tussen partners die verandert door hoge werkdruk die ook invloed heeft op het
kind,...).
3. Exosysteem
Aspecten v/d sociale omgeving die geen directe invloed hebben op het individu.
Ze werken onrechtstreeks in via de mensen waar het individu dagelijks mee omgaat
(wonen in een dorp of stad, sociale positie van vrienden,...).
Bv. het beschikken over medische en sociale voorzieningen, aanwezigheid van
cultuur- en sportaccommodatie.
4. Macrosysteem
De bredere cultuur met waarden, voorschriften en gebruiken.
Deze 4 niveaus worden statisch bekeken als een momentopname → er werd een
tijdsdimensie aan toegevoegd.
5. Chronosysteem
In de loop v/h leven vinden er veranderingen plaats in die omgevingsinvloeden.
Maatschappelijke omwentelingen
1.3.3 De interactie tussen erfelijkheid en milieu
Erfelijkheidscode moet omgezet worden in eiwitten, daarvoor zijn bepaalde invloeden nodig
vanuit het milieu.
Richting waarin een eigenschap zich ontwikkelt → gestuurd door erfelijkheid of door
specifieke milieuomstandigheden die erop inwerken.
Bepaalde eigenschap kan zich enkel ontwikkelen als er een erfelijke basis is waarop een
passende omgeving ingrijpt → geldt voor fysieke- en psychologische eigenschappen.
Verschillen tussen individuen (taal, kleur ogen) kunnen soms helemaal bepaald zijn door de
omgeving of helemaal bepaald zijn door genen, kunnen ook soms wisselend bepaald zijn.
Beide factoren kunnen elkaar wederzijds beïnvloeden → genen bepalen mee welke
omgevingsinvloeden je ondergaat.
4