Economie
Hs 10, 11, 12 -> 1 kiezen en studeren
bonuspunten
Leerstof examen
Les 1: Economie, welvaart en basismodellen (hs1+hs2)
Wrm, wat, hoe
A) welvaart (wrm)
= de mate waarin de maatschappij erin slaagt zijn behoefte te bevredigen
middels schaarse middelen
PAS OP niet hetzelfde als welzijn (= de mate waarin behoeften worden
bevredigd via schaarse en nt-schaarse middelen), mr deel ervan
samenhang tussen beide
vb die wel vr welzijn, mr nt vr welvaart zorgt: familiegeluk
Schaarse – nt-schaarse middelen
schaarste is nt hetzelfde als zeldzaam -> schaarste: zeldzaam én gewild
Economische problemen -> doel: welvaartsmaximalisatie, MAAR ook
zorgen dat nt alle schaarse middelen op zijn na 1 generatie
Inflatie = steiging v/d levensduurte (het leven wordt duurder)
B) economie (wat)
= zo slim mogelijk omgaan met de schaarse middelen die we hebben om
zoveel mogelijk welvaart te verkrijgen
Huidige betekenis -> 2-zijdig
“de economie” = samenspel van al de actoren om te produceren en
consumeren
de economische wetenschappen = het studiedomein die de economie
,bestudeert, streven nr zoveel mogelijk welvaart via schaarse middelen die
we ter beschikking hebben
C) basismodellen (hoe)
Doel: voorspellen wat slimme en minder slimme keuzes zouden zijn
Inductie (vanuit waarnemingen een theorie opstellen) – deductie (vanuit
theorie hypothesen afleiden) inductief (nog nt echt kennis over O) –
deductief (er is al kennis over O) onderzoek
1) Markt
= ontmoeting tussen kopers en verkopers
Allocatie = schaarse middelen inzetten
Je moet keuzes maken om tijd, geld, werknemers,… in te zetten op een
slimme manier
Vraag -> kopers
aanbod -> verkopers
vraag- en aanbodmodel
2) De wet v/d vraag
-> kopen
Vraag- en aanbodschema -> x-as = Q (quantity) en y-as = P (prijs)
De wet v/d vraag bepaalt dat, ceteris paribus (al de rest gelijkhoudend
(als daar vb populariteit bijkomt is dit anders)), hoe hoger de prijs van iets
is, hoe minder kopers er zullen zijn
negatieve relatie DUS dalende vraagcurve (duidt bereidheid tot betalen,
waardering v/e goed/dienst)
beweging langs de vraagcurve dr verandering in prijs (als prijs
verandert verandert ook aantal mensen die willen kopen)
beweging van de vraagcurve dr verandering v andere factoren (vb als
populariteit verhoogt verschuift de curve nr rechts) -> vb’en v die factoren
Smaken en voorkeuren
Prijzen v verwante goederen
consumenteninkomen
aantal kopers
verwachtingen
-> verschuiving nr rechts = meer vraag dan vroeger (meer mensen
willen kopen)
-> verschuiving nr links = minder vraag dan vroeger (minder mensen
willen kopen)
,-> verschuiving nr boven = meer bereid te betalen dan vroeger
-> verschuiving nr onder = minder bereid te betalen dan vroeger
Substitutiegoederen -> als een goed heel duur is zal de vraag nr iets
anders stijgen (vb: prijs elektriciteit stijgt plots veel en prijs gas blijft gelijk
-> gas kopen)
Complementaire goederen -> 2 dingen die je samen gebruikt, als de
prijs v/h ene stijgt zal je het andere ook minder gebruiken (vb: je hebt
benzinewagen -> prijs benzine stijgt waardoor je ook geen benzinewagen
meer zal kopen)
3) de wet v/h aanbod
-> verkopen
= ceteris paribus, diensten/goederen zullen meer verkocht worden als de
prijs die mensen bereid zijn ervoor te bepalen stijgt
positieve relatie DUS stijgende aanbodscurve
Beweging langs de aanbodcurve dr verandering v prijs
beweging van de aanbodcurve dr verandering v andere factoren ->
vb’en factoren
prijzen van verwante goederen
prijzen v productiekosten
productiviteit v productiefactoren
aant verkopers
verwachtingen
-> verschuiving nr links/rechts/boven/onder (idem vraag)
4) marktevenwicht
-> de situatie waarbij vraag = aanbod
-> de 2 curves in elkaar schuiven snijpunt v vraag en aanbod =
evenwichtspunt evenwichtsprijs (y-as) en evenwichtsaantal (x-as)
Markten zijn zelfregulerend -> komen vaak (nt altijd) vanzelf terug in
evenwicht (als overheid zich nt bemoeit)
hogere prijs dan evenwichtprijs -> hoog aanbod, lage vraag -> daardoor
mensen die zelfde product aanbieden met lagere prijs dan evenwichtsprijs
-> zo terug tot evenwichtsprijs
Evenwicht hoeft nt altijd op dezelfde plaats te liggen
Toepassing prijzen kot in gent veel duurder dan vroeger: aanbodcurve een
beetje verschoven nr boven, vraagcurve veel verschoven nr boven ->
daardoor veel hogere prijs (snijpunt beide curven)
, 5) rationele keuzes
-> wat bepaalt hoeveel mensen bereid zijn te betalen vr iets?
Schaarste is relatief
Afruil/trade-off = centen in het ene is minder centen in het andere
vb: als je op café zit kan je nt in de les zitten, als je je geld uitgeeft aan
koeken kan je geen drinken mr kopen
Opportuniteitskost = het 2de beste dat je met je geld kan doen, de best
gemiste kans, de niet gerealiseerde opbrengst van het best mogelijke
alternatief ten opzichte van de uiteindelijk genomen beslissing
vb: opportuniteitskost in extra jaar verderstuderen is geld verdienen
je moet slimme keuzes maken!
Marginale beslissing: hoelang ga je door?
Rationele keuzes -> iets doen zolang het je meer oplevert dan het je kost,
wnr dat nt mr het geval is/nt mr opbrengt zal je het nt mr doen
marginale baten/opbrengsten > marginale kosten (marginaal =
bijkomend)
Structurele beslissing: moet je wel starten?
Oefening bacos op gala
6) economische kringloop
Helpt te begrijpen wrm economie opwaarts of neerwaarts gaat
-> vb: beslissing hogere lonen vr mensen in bedrijven, mensen kunnen mr
kopen -> opwaartse economie
Les 2: de economische scholen
A) de klassieke school
Adam Smith -> pro concurrentie en specialisatie
kernidee 1: productiviteit via specialisatie leidt tot meer welvaart
kernidee 2: vrije marktwerking zorgt via competitie vr
marktevenwicht
onzichtbare hand = als ied zijn eigenbelang nastreeft is dat
goed vr het algemeen maatschappelijk belang
basis vr liberalisme (vrije markt)
Ricardo -> comparatieve voordelen: mensen en landen moeten zich
specialiseren waarin ze relatief het beste (minst slecht) zijn
Jean-Baptiste Say -> kringloopgedachte: elke productie (aanbod) leidt
tot inkomens, die vervolgens besteed worden aan consumptie (vraag)
Hs 10, 11, 12 -> 1 kiezen en studeren
bonuspunten
Leerstof examen
Les 1: Economie, welvaart en basismodellen (hs1+hs2)
Wrm, wat, hoe
A) welvaart (wrm)
= de mate waarin de maatschappij erin slaagt zijn behoefte te bevredigen
middels schaarse middelen
PAS OP niet hetzelfde als welzijn (= de mate waarin behoeften worden
bevredigd via schaarse en nt-schaarse middelen), mr deel ervan
samenhang tussen beide
vb die wel vr welzijn, mr nt vr welvaart zorgt: familiegeluk
Schaarse – nt-schaarse middelen
schaarste is nt hetzelfde als zeldzaam -> schaarste: zeldzaam én gewild
Economische problemen -> doel: welvaartsmaximalisatie, MAAR ook
zorgen dat nt alle schaarse middelen op zijn na 1 generatie
Inflatie = steiging v/d levensduurte (het leven wordt duurder)
B) economie (wat)
= zo slim mogelijk omgaan met de schaarse middelen die we hebben om
zoveel mogelijk welvaart te verkrijgen
Huidige betekenis -> 2-zijdig
“de economie” = samenspel van al de actoren om te produceren en
consumeren
de economische wetenschappen = het studiedomein die de economie
,bestudeert, streven nr zoveel mogelijk welvaart via schaarse middelen die
we ter beschikking hebben
C) basismodellen (hoe)
Doel: voorspellen wat slimme en minder slimme keuzes zouden zijn
Inductie (vanuit waarnemingen een theorie opstellen) – deductie (vanuit
theorie hypothesen afleiden) inductief (nog nt echt kennis over O) –
deductief (er is al kennis over O) onderzoek
1) Markt
= ontmoeting tussen kopers en verkopers
Allocatie = schaarse middelen inzetten
Je moet keuzes maken om tijd, geld, werknemers,… in te zetten op een
slimme manier
Vraag -> kopers
aanbod -> verkopers
vraag- en aanbodmodel
2) De wet v/d vraag
-> kopen
Vraag- en aanbodschema -> x-as = Q (quantity) en y-as = P (prijs)
De wet v/d vraag bepaalt dat, ceteris paribus (al de rest gelijkhoudend
(als daar vb populariteit bijkomt is dit anders)), hoe hoger de prijs van iets
is, hoe minder kopers er zullen zijn
negatieve relatie DUS dalende vraagcurve (duidt bereidheid tot betalen,
waardering v/e goed/dienst)
beweging langs de vraagcurve dr verandering in prijs (als prijs
verandert verandert ook aantal mensen die willen kopen)
beweging van de vraagcurve dr verandering v andere factoren (vb als
populariteit verhoogt verschuift de curve nr rechts) -> vb’en v die factoren
Smaken en voorkeuren
Prijzen v verwante goederen
consumenteninkomen
aantal kopers
verwachtingen
-> verschuiving nr rechts = meer vraag dan vroeger (meer mensen
willen kopen)
-> verschuiving nr links = minder vraag dan vroeger (minder mensen
willen kopen)
,-> verschuiving nr boven = meer bereid te betalen dan vroeger
-> verschuiving nr onder = minder bereid te betalen dan vroeger
Substitutiegoederen -> als een goed heel duur is zal de vraag nr iets
anders stijgen (vb: prijs elektriciteit stijgt plots veel en prijs gas blijft gelijk
-> gas kopen)
Complementaire goederen -> 2 dingen die je samen gebruikt, als de
prijs v/h ene stijgt zal je het andere ook minder gebruiken (vb: je hebt
benzinewagen -> prijs benzine stijgt waardoor je ook geen benzinewagen
meer zal kopen)
3) de wet v/h aanbod
-> verkopen
= ceteris paribus, diensten/goederen zullen meer verkocht worden als de
prijs die mensen bereid zijn ervoor te bepalen stijgt
positieve relatie DUS stijgende aanbodscurve
Beweging langs de aanbodcurve dr verandering v prijs
beweging van de aanbodcurve dr verandering v andere factoren ->
vb’en factoren
prijzen van verwante goederen
prijzen v productiekosten
productiviteit v productiefactoren
aant verkopers
verwachtingen
-> verschuiving nr links/rechts/boven/onder (idem vraag)
4) marktevenwicht
-> de situatie waarbij vraag = aanbod
-> de 2 curves in elkaar schuiven snijpunt v vraag en aanbod =
evenwichtspunt evenwichtsprijs (y-as) en evenwichtsaantal (x-as)
Markten zijn zelfregulerend -> komen vaak (nt altijd) vanzelf terug in
evenwicht (als overheid zich nt bemoeit)
hogere prijs dan evenwichtprijs -> hoog aanbod, lage vraag -> daardoor
mensen die zelfde product aanbieden met lagere prijs dan evenwichtsprijs
-> zo terug tot evenwichtsprijs
Evenwicht hoeft nt altijd op dezelfde plaats te liggen
Toepassing prijzen kot in gent veel duurder dan vroeger: aanbodcurve een
beetje verschoven nr boven, vraagcurve veel verschoven nr boven ->
daardoor veel hogere prijs (snijpunt beide curven)
, 5) rationele keuzes
-> wat bepaalt hoeveel mensen bereid zijn te betalen vr iets?
Schaarste is relatief
Afruil/trade-off = centen in het ene is minder centen in het andere
vb: als je op café zit kan je nt in de les zitten, als je je geld uitgeeft aan
koeken kan je geen drinken mr kopen
Opportuniteitskost = het 2de beste dat je met je geld kan doen, de best
gemiste kans, de niet gerealiseerde opbrengst van het best mogelijke
alternatief ten opzichte van de uiteindelijk genomen beslissing
vb: opportuniteitskost in extra jaar verderstuderen is geld verdienen
je moet slimme keuzes maken!
Marginale beslissing: hoelang ga je door?
Rationele keuzes -> iets doen zolang het je meer oplevert dan het je kost,
wnr dat nt mr het geval is/nt mr opbrengt zal je het nt mr doen
marginale baten/opbrengsten > marginale kosten (marginaal =
bijkomend)
Structurele beslissing: moet je wel starten?
Oefening bacos op gala
6) economische kringloop
Helpt te begrijpen wrm economie opwaarts of neerwaarts gaat
-> vb: beslissing hogere lonen vr mensen in bedrijven, mensen kunnen mr
kopen -> opwaartse economie
Les 2: de economische scholen
A) de klassieke school
Adam Smith -> pro concurrentie en specialisatie
kernidee 1: productiviteit via specialisatie leidt tot meer welvaart
kernidee 2: vrije marktwerking zorgt via competitie vr
marktevenwicht
onzichtbare hand = als ied zijn eigenbelang nastreeft is dat
goed vr het algemeen maatschappelijk belang
basis vr liberalisme (vrije markt)
Ricardo -> comparatieve voordelen: mensen en landen moeten zich
specialiseren waarin ze relatief het beste (minst slecht) zijn
Jean-Baptiste Say -> kringloopgedachte: elke productie (aanbod) leidt
tot inkomens, die vervolgens besteed worden aan consumptie (vraag)