1 inleiding
Welke zijn de 4 belangrijkste factoren van economische ontwikkeling die
afhankelijk zijn van transport? Verklaar.
1. Doorgedreven arbeidsspecialisatie: surplussen gecreëerd door
overgang zelfvoorziening tot arbeidsspecialisatie duidelijke nood aan
transport (tekort aan economische producten te verminderen
2. Doorgedreven gebiedsspecialisatie: elk gebied toeleggen op activiteiten
die het meest beschikt zijn in dat gebied. nood aan transport om
andere behoeften te voldoen.
3. Marktuitbreiding: volume en variëteit aan producten stijgt door snellere
en efficiëntere transportmiddelen.
4. Optimalisatie van productie: schaalvoordeel: meer produceren als de
capaciteit er is goede transportmogelijkheden nodig om grotere
markt te bereiken.
Bij welke vragen staat transportgeografie stil?
- Wat wordt er vervoerd (goederen, personen, informatie,…)?
- Hoe wordt het vervoerd (transportmodi, transportinfrastructuur,
transportmiddelen,…)?
- Naar waar wordt het vervoerd (locatie, route, overslagterminals, opslag,
…)?
- Wanneer wordt er vervoerd (seizoen, JIT, bottlenecks, snelheid,…)?
- Waarom wordt er vervoerd (mondiale handel, vraag en aanbod, noden
en wensen)?
- Wie vervoert (transportfirma, expediteur,…)?
Transport is afgeleide vraag (geen doel op zich)
Er zijn volgens de transportgeograaf Edward Ullman drie basisvoorwaarden
vooraleer er ruimtelijke interactie – en dus handelsstromen en transport –
ontstaat. Benoem deze voorwaarden en geef uitleg.
1. Complementariteit: 2 gebieden vullen elkaar aan, de ene surplus, de
andere deficit.
2. Transportmogelijkheid: vervoerbaarheid. Technische vervoerbaarheid:
absolute barrières (watermassa voor wegtransport, landmassa voor
maritiem,…), relatieve barrères: gebergten, grenscontrole, bederfbaarheid,
…). Economische vervoerbaarheid: meerwaarde >
transportkost
3. Gebrek aan tussenliggende opportuniteiten: 3 gebieden A B C: C ligt
dichter bij B dus zal meer transporteren uit C dan A
,2 basisprincipes van de geografie
In grote lijnen worden er vier groepen cartografische producten
onderscheiden.
Benoem deze 4 groepen.
1. Topografische kaarten:
2. Thematische kaart:
3. Navigatiekaart:
4. Kaartverwante voorstelling : globes
Kaarten kunnen ook naar hun vervorming/eigenschappen ingedeeld
worden; welke 4 eigenschappen worden in de cursus aangehaald?
1. Conform: hoekgetrouw
2. Equivalent: oppervlaktegetrouw
3. Equidistant: afstandsgetrouw
4. Afylactisch: geen van bovenstaande
Een Mercatorprojectie kunnen onderscheiden van een Gall-Peeters
projectie.
Gall-Peeters Mercator
Wat is het fundamentele verschil tussen een Mercatorprojectie een Gall-
Peetersprojectie?
Mercator: conform (navigeren), Gall-Peeters: equivalent
Een mentale kaart kunnen tekenen.
Eigen perceptie van kaart tekenen
De verschillen tussen lengtecirkels en breedtecirkels.
Lengtecirkels/meridianen: noordpool zuidpool, even groot, nulmeridiaan/
meridiaan van Greenwich
Breedtecirkels/parallellen: oos west, kleiner naar polen toe, evenaar,
steenbokskeerkring 23°26’22’’ NB, kreeftskeerkring 23°26’22’’ ZB
De tijdzones van Europa (WET, MET, OET, GMT, UTC)
WET = West-Europese tijd
MET = midden-Europese tijd
OET = Oost-Europese tijd
GMT = Greenwich Mean time
UTC = universal time coordinated
Rekenen met theoretische gordels.
Theoretische gordels afbakenen op aarde met tijdverschil hoogstens 1 uur.
24 gordels
, Kaarten Europa en de wereld (zelfstudie)
3 mondiale handels-transportstromen
Wat is mondialisering, en hoe uit het zich?
Steeds toenemende verwevenheid en interdependentie tussen mensen en
bedrijven op verschillende plaatsen, toegenomen stromen.
1. Stimuleren internationale handel
2. Productie en consumptie stijgt
3. Stijgende interdependentie
4. Innovatie en ontwikkeling
Wat wordt er beweerd in de wetmatigheid van Ricardo?
Comparatieve kostenverschillen zijn belangrijkste verklaring voor
internationale handel. 2 partijen (landen) specialiseren zich in 1 iets voor
productie ookal is 1 partij absoluut goedkoper 1 heeft in praktijk een
comparatief voordeel. CONSUMPTIE_ EFFICIËNTIE
- Geen rekening gehouden met: loonsverlies voor sommige mensen
binnen land, transportkosten, onderscheid prijs tussen beide producten,
maar 1 productiefactor
Noem de belangrijke redenen om zich als land protectionistisch op te stellen?
1. Bescherming van de werkgelegenheid: werkloosheid wordt ontstaan door
gebrek aan vakkennis. Kosten werkeloosheid > verlies aan efficiëntie
2. Bescherming van het milieu: binnelands bedrijf minder negative
externalities dan buitenlands bedrijf mindere vraag naar
importgoederen.
3. Bescherming infant industries: nieuwe industrie moet kunnen concurreren
met buitenland dus even ademruimte nodig om te groeien
4. Politieke achtergrond: boycotten van landen om onder druk te zetten
5. Antidumpingsargument: oneerlijke concurrentie, buitenlands bedrijf
verkoopt aan dumpingprijzen (zeer lage prijzen) concurrentie uit markt
weghouden daarna prijs terug stijgen.
Welke verschillende instrumenten kunnen aangewend worden om de toegang
tot een land meer of minder toe te laten?
1. Importtarieven: toeslag op geïmporteerde goederen. Ofwel vaste toeslag
ofwel percentage op prijs. Dit beïnvloedt vraag naar importproducten
2. Importquota: beperking op hoeveelheid geïmporteerde goederen
3. Exportbelasting: toeslag op geëxporteerde goederen
4. Exportsubsidie: betaald door overheid. Inkomenssteun (veel voor
landbouwproducten).
5. Non-tarifaire belemmeringen: handelsobstakels omdat geïmporteerde
goederen andere voorwaarden hebben dan binnenlandse producten.
WTO: wat is het? Wat is hun doel? Wat zijn hun fundamentele proncipes?
World trade organisation: hetzelfde doel als GATT: verminderen van
handelsbelemmerende maatregelen en stimuleren van internationale handel
Welke zijn de 4 belangrijkste factoren van economische ontwikkeling die
afhankelijk zijn van transport? Verklaar.
1. Doorgedreven arbeidsspecialisatie: surplussen gecreëerd door
overgang zelfvoorziening tot arbeidsspecialisatie duidelijke nood aan
transport (tekort aan economische producten te verminderen
2. Doorgedreven gebiedsspecialisatie: elk gebied toeleggen op activiteiten
die het meest beschikt zijn in dat gebied. nood aan transport om
andere behoeften te voldoen.
3. Marktuitbreiding: volume en variëteit aan producten stijgt door snellere
en efficiëntere transportmiddelen.
4. Optimalisatie van productie: schaalvoordeel: meer produceren als de
capaciteit er is goede transportmogelijkheden nodig om grotere
markt te bereiken.
Bij welke vragen staat transportgeografie stil?
- Wat wordt er vervoerd (goederen, personen, informatie,…)?
- Hoe wordt het vervoerd (transportmodi, transportinfrastructuur,
transportmiddelen,…)?
- Naar waar wordt het vervoerd (locatie, route, overslagterminals, opslag,
…)?
- Wanneer wordt er vervoerd (seizoen, JIT, bottlenecks, snelheid,…)?
- Waarom wordt er vervoerd (mondiale handel, vraag en aanbod, noden
en wensen)?
- Wie vervoert (transportfirma, expediteur,…)?
Transport is afgeleide vraag (geen doel op zich)
Er zijn volgens de transportgeograaf Edward Ullman drie basisvoorwaarden
vooraleer er ruimtelijke interactie – en dus handelsstromen en transport –
ontstaat. Benoem deze voorwaarden en geef uitleg.
1. Complementariteit: 2 gebieden vullen elkaar aan, de ene surplus, de
andere deficit.
2. Transportmogelijkheid: vervoerbaarheid. Technische vervoerbaarheid:
absolute barrières (watermassa voor wegtransport, landmassa voor
maritiem,…), relatieve barrères: gebergten, grenscontrole, bederfbaarheid,
…). Economische vervoerbaarheid: meerwaarde >
transportkost
3. Gebrek aan tussenliggende opportuniteiten: 3 gebieden A B C: C ligt
dichter bij B dus zal meer transporteren uit C dan A
,2 basisprincipes van de geografie
In grote lijnen worden er vier groepen cartografische producten
onderscheiden.
Benoem deze 4 groepen.
1. Topografische kaarten:
2. Thematische kaart:
3. Navigatiekaart:
4. Kaartverwante voorstelling : globes
Kaarten kunnen ook naar hun vervorming/eigenschappen ingedeeld
worden; welke 4 eigenschappen worden in de cursus aangehaald?
1. Conform: hoekgetrouw
2. Equivalent: oppervlaktegetrouw
3. Equidistant: afstandsgetrouw
4. Afylactisch: geen van bovenstaande
Een Mercatorprojectie kunnen onderscheiden van een Gall-Peeters
projectie.
Gall-Peeters Mercator
Wat is het fundamentele verschil tussen een Mercatorprojectie een Gall-
Peetersprojectie?
Mercator: conform (navigeren), Gall-Peeters: equivalent
Een mentale kaart kunnen tekenen.
Eigen perceptie van kaart tekenen
De verschillen tussen lengtecirkels en breedtecirkels.
Lengtecirkels/meridianen: noordpool zuidpool, even groot, nulmeridiaan/
meridiaan van Greenwich
Breedtecirkels/parallellen: oos west, kleiner naar polen toe, evenaar,
steenbokskeerkring 23°26’22’’ NB, kreeftskeerkring 23°26’22’’ ZB
De tijdzones van Europa (WET, MET, OET, GMT, UTC)
WET = West-Europese tijd
MET = midden-Europese tijd
OET = Oost-Europese tijd
GMT = Greenwich Mean time
UTC = universal time coordinated
Rekenen met theoretische gordels.
Theoretische gordels afbakenen op aarde met tijdverschil hoogstens 1 uur.
24 gordels
, Kaarten Europa en de wereld (zelfstudie)
3 mondiale handels-transportstromen
Wat is mondialisering, en hoe uit het zich?
Steeds toenemende verwevenheid en interdependentie tussen mensen en
bedrijven op verschillende plaatsen, toegenomen stromen.
1. Stimuleren internationale handel
2. Productie en consumptie stijgt
3. Stijgende interdependentie
4. Innovatie en ontwikkeling
Wat wordt er beweerd in de wetmatigheid van Ricardo?
Comparatieve kostenverschillen zijn belangrijkste verklaring voor
internationale handel. 2 partijen (landen) specialiseren zich in 1 iets voor
productie ookal is 1 partij absoluut goedkoper 1 heeft in praktijk een
comparatief voordeel. CONSUMPTIE_ EFFICIËNTIE
- Geen rekening gehouden met: loonsverlies voor sommige mensen
binnen land, transportkosten, onderscheid prijs tussen beide producten,
maar 1 productiefactor
Noem de belangrijke redenen om zich als land protectionistisch op te stellen?
1. Bescherming van de werkgelegenheid: werkloosheid wordt ontstaan door
gebrek aan vakkennis. Kosten werkeloosheid > verlies aan efficiëntie
2. Bescherming van het milieu: binnelands bedrijf minder negative
externalities dan buitenlands bedrijf mindere vraag naar
importgoederen.
3. Bescherming infant industries: nieuwe industrie moet kunnen concurreren
met buitenland dus even ademruimte nodig om te groeien
4. Politieke achtergrond: boycotten van landen om onder druk te zetten
5. Antidumpingsargument: oneerlijke concurrentie, buitenlands bedrijf
verkoopt aan dumpingprijzen (zeer lage prijzen) concurrentie uit markt
weghouden daarna prijs terug stijgen.
Welke verschillende instrumenten kunnen aangewend worden om de toegang
tot een land meer of minder toe te laten?
1. Importtarieven: toeslag op geïmporteerde goederen. Ofwel vaste toeslag
ofwel percentage op prijs. Dit beïnvloedt vraag naar importproducten
2. Importquota: beperking op hoeveelheid geïmporteerde goederen
3. Exportbelasting: toeslag op geëxporteerde goederen
4. Exportsubsidie: betaald door overheid. Inkomenssteun (veel voor
landbouwproducten).
5. Non-tarifaire belemmeringen: handelsobstakels omdat geïmporteerde
goederen andere voorwaarden hebben dan binnenlandse producten.
WTO: wat is het? Wat is hun doel? Wat zijn hun fundamentele proncipes?
World trade organisation: hetzelfde doel als GATT: verminderen van
handelsbelemmerende maatregelen en stimuleren van internationale handel