Hoofdstuk 7. De systemische benadering
1. Je omschrijft met eigen woorden de uitgangspunten van een
systemische benadering, vergelijkt die uitgangspunten met die
van andere psychologische benaderingen en duidt de verschillen
en gelijkenissen aan.
2. Je bespreekt genuanceerd een aantal kritische bedenkingen bij een
systemische benadering.
3. Je verbindt enkele belangrijke figuren met de systemische benadering.
4. Je geeft aan hoe de systemische benadering is geëvolueerd en wat de
belangrijkste actuele tendensen daarin zijn.
5. Je omschrijft de verschillende elementen van het communicatieproces
met eigen woorden, herkent die in concrete situaties en illustreert die met
eigen voorbeelden.
6. Je omschrijft het axioma 1 ‘Men kan niet niet communiceren’
met eigen woorden, herkent het in concrete situaties en
illustreert het met eigen voorbeelden.
7. Je omschrijft het axioma 2 ‘Elke boodschap bevat een inhouds-
en een betrekkingsniveau’ met eigen woorden, herkent het in
concrete situaties en illustreert het met eigen voorbeelden.
8. Je omschrijft het axioma 3 ‘Elke interpunctie is arbitrair’ met
eigen woorden, herkent het in concrete situaties en illustreert het
met eigen voorbeelden.
9. Je omschrijft het axioma 4 ‘Mensen communiceren zowel
digitaal als analoog’ met eigen woorden, herkent het in concrete
situaties en illustreert het met eigen voorbeelden.
10. Je omschrijft het axioma 5 ‘Elke uitwisseling van communicatie
is ofwel symmetrisch, ofwel complementair’ met eigen woorden,
herkent het in concrete situaties en illustreert het met eigen
voorbeelden.
11. Je omschrijft de kenmerken van systemen met eigen woorden,
herkent ze in concrete situaties en illustreert ze met eigen
voorbeelden.
12. Je omschrijft de begrippen ‘systeem, subsysteem en
suprasysteem’ met eigen woorden, herkent ze in concrete
situaties en illustreert ze met eigen voorbeelden.
13. Je omschrijft de begrippen ‘mecrosysteem, mesosysteem,
macrosysteem, exosysteem en chronosysteem’ met eigen woorden,
herkent ze in concrete situaties en illustreert ze met eigen voorbeelden.
14. Je legt met eigen woorden uit hoe je een systeem als een totaliteit
moet zien en illustreert dat met eigen voorbeelden.
15. Je legt met eigen woorden uit hoe een systeem een
regelgeleid systeem is en illustreert dat met eigen voorbeelden.
, 16. Je legt met eigen woorden uit hoe je een systeem als een open
systeem moet zien en illustreert dat met eigen voorbeelden.
17. Je legt met eigen woorden uit hoe een systeem streeft naar
homeostase en illustreert dat met eigen voorbeelden.
18. Je legt met eigen woorden de begrippen ‘positieve en negatieve
feedback’ uit en illustreert ze met eigen voorbeelden.
19. Je legt met eigen woorden de begrippen ‘systeemgeheim en
systeemmythe’ uit en illustreert ze met eigen voorbeelden.
20. Je legt met eigen woorden de begrippen ‘equifinaliteit en
multifinaliteit’ uit en illustreert ze met eigen voorbeelden.
1. Uitgangspunten en basisbegrippen
a. Ons gedrag, onze gevoelens, gedachten en interacties
situeren zich in een systeem
In de algemene systeemtheorie wordt gedrag, gevoel en gedachte
toegeschreven aan de persoon binnen een systeem, niet als onveranderlijk
persoonlijk kenmerk.
- Mensen beïnvloeden elkaar voortdurend; het systeem beïnvloedt
het individu.
- Focus ligt op het systeem, niet alleen op het individu.
Systeem in therapie:
- Problemen van een cliënt kunnen terugkomen als het
gezinssysteem niet verandert.
- Gedrag, gevoelens en gedachten krijgen betekenis binnen het
samenspel van elementen in een systeem.
Persoonsgerichte vs. systeemgerichte benadering:
- Persoonsgericht: persoon centraal, bepaalt zelf, focus op
binnenkant.
- Systeemgericht: persoon in relatie tot omgeving, systeem
bepaalt, focus op samenhang.
Context is cruciaal:
- Woorden en daden krijgen betekenis pas binnen hun context.
- Hiërarchische niveaus: atomen → moleculen → cellen → weefsels
→ organen → zenuwstelsel → persoon → twee personen → familie
→ gemeenschap → cultuur → maatschappij → biosfeer
Analyse van gedrag:
- Flexibel kijken naar verschillende niveaus onthult patronen en
verbanden.
1. Je omschrijft met eigen woorden de uitgangspunten van een
systemische benadering, vergelijkt die uitgangspunten met die
van andere psychologische benaderingen en duidt de verschillen
en gelijkenissen aan.
2. Je bespreekt genuanceerd een aantal kritische bedenkingen bij een
systemische benadering.
3. Je verbindt enkele belangrijke figuren met de systemische benadering.
4. Je geeft aan hoe de systemische benadering is geëvolueerd en wat de
belangrijkste actuele tendensen daarin zijn.
5. Je omschrijft de verschillende elementen van het communicatieproces
met eigen woorden, herkent die in concrete situaties en illustreert die met
eigen voorbeelden.
6. Je omschrijft het axioma 1 ‘Men kan niet niet communiceren’
met eigen woorden, herkent het in concrete situaties en
illustreert het met eigen voorbeelden.
7. Je omschrijft het axioma 2 ‘Elke boodschap bevat een inhouds-
en een betrekkingsniveau’ met eigen woorden, herkent het in
concrete situaties en illustreert het met eigen voorbeelden.
8. Je omschrijft het axioma 3 ‘Elke interpunctie is arbitrair’ met
eigen woorden, herkent het in concrete situaties en illustreert het
met eigen voorbeelden.
9. Je omschrijft het axioma 4 ‘Mensen communiceren zowel
digitaal als analoog’ met eigen woorden, herkent het in concrete
situaties en illustreert het met eigen voorbeelden.
10. Je omschrijft het axioma 5 ‘Elke uitwisseling van communicatie
is ofwel symmetrisch, ofwel complementair’ met eigen woorden,
herkent het in concrete situaties en illustreert het met eigen
voorbeelden.
11. Je omschrijft de kenmerken van systemen met eigen woorden,
herkent ze in concrete situaties en illustreert ze met eigen
voorbeelden.
12. Je omschrijft de begrippen ‘systeem, subsysteem en
suprasysteem’ met eigen woorden, herkent ze in concrete
situaties en illustreert ze met eigen voorbeelden.
13. Je omschrijft de begrippen ‘mecrosysteem, mesosysteem,
macrosysteem, exosysteem en chronosysteem’ met eigen woorden,
herkent ze in concrete situaties en illustreert ze met eigen voorbeelden.
14. Je legt met eigen woorden uit hoe je een systeem als een totaliteit
moet zien en illustreert dat met eigen voorbeelden.
15. Je legt met eigen woorden uit hoe een systeem een
regelgeleid systeem is en illustreert dat met eigen voorbeelden.
, 16. Je legt met eigen woorden uit hoe je een systeem als een open
systeem moet zien en illustreert dat met eigen voorbeelden.
17. Je legt met eigen woorden uit hoe een systeem streeft naar
homeostase en illustreert dat met eigen voorbeelden.
18. Je legt met eigen woorden de begrippen ‘positieve en negatieve
feedback’ uit en illustreert ze met eigen voorbeelden.
19. Je legt met eigen woorden de begrippen ‘systeemgeheim en
systeemmythe’ uit en illustreert ze met eigen voorbeelden.
20. Je legt met eigen woorden de begrippen ‘equifinaliteit en
multifinaliteit’ uit en illustreert ze met eigen voorbeelden.
1. Uitgangspunten en basisbegrippen
a. Ons gedrag, onze gevoelens, gedachten en interacties
situeren zich in een systeem
In de algemene systeemtheorie wordt gedrag, gevoel en gedachte
toegeschreven aan de persoon binnen een systeem, niet als onveranderlijk
persoonlijk kenmerk.
- Mensen beïnvloeden elkaar voortdurend; het systeem beïnvloedt
het individu.
- Focus ligt op het systeem, niet alleen op het individu.
Systeem in therapie:
- Problemen van een cliënt kunnen terugkomen als het
gezinssysteem niet verandert.
- Gedrag, gevoelens en gedachten krijgen betekenis binnen het
samenspel van elementen in een systeem.
Persoonsgerichte vs. systeemgerichte benadering:
- Persoonsgericht: persoon centraal, bepaalt zelf, focus op
binnenkant.
- Systeemgericht: persoon in relatie tot omgeving, systeem
bepaalt, focus op samenhang.
Context is cruciaal:
- Woorden en daden krijgen betekenis pas binnen hun context.
- Hiërarchische niveaus: atomen → moleculen → cellen → weefsels
→ organen → zenuwstelsel → persoon → twee personen → familie
→ gemeenschap → cultuur → maatschappij → biosfeer
Analyse van gedrag:
- Flexibel kijken naar verschillende niveaus onthult patronen en
verbanden.