Economie
I. Economische wetenschap
Elke menselijke beslissing of handeling heeft economische gevolgen.
Een behoefte = een aanvoelen van een tekort en het verlangen om dit
tekort op te heffen.
Universeel en oneindig
Bv Behoeftepyramide van Maslow
• Primaire of levensnoodzakelijke
behoeften; bv. honger & dorst, voeding &
drank, bescherming, kleding, huisvesting
• Materiële <-> immateriële
behoeftes; bv. ontwikkeling, onderwijs,
ontspanning, toerisme
• Collectieve <-> individuele
behoeftes bv. onderwijs, wegen,
bejaardenzorg, ...
Schaarse middelen = de middelen waarover men beschikt om zijn
talrijke
behoeften te bevredigen. Ze zijn in onvoldoende mate aanwezig om
volledig in alle behoeftes van alle mensen te kunnen voorzien.
II. Nuttigheid & keuzeprobleem
Ons inkomen kan nooit al onze behoeftes bevredigen, want die zijn
oneindig.
WAT men kiest hangt af van subjectieve nuttigheid van het goed voor die
persoon.
ECONOMISCH PRINCIPE = Mens zoekt maximale behoeftebevrediging of
hoogste nuttigheid.
(Geldt ook voor bedrijven & overheid)
De economische wetenschap = de studie van het menselijk streven
naar bevrediging van behoeften met behulp van schaarse middelen.
III. Welvaart en welzijn
Welvaart = mate waarin men behoeftes met schaarse middelen kan
bevredigen.
Welzijn = ruimer ook bevrediging van behoeftes die geen beslag leggen
op schaarse middelen of hiervoor niet geschikt zijn
,IV. Soorten goederen
1) Vrije goederen = niet-schaarse goederen = Je hoeft er dus niet
voor te betalen of moeite voor te doen om ze te krijgen omdat ze
onbeperkt aanwezig zijn. Bv. wind, zonlicht, lucht, …
2) Economische goederen = zijn goederen of diensten die schaars
zijn, dus niet onbeperkt beschikbaar. Ze worden gebruikt om
menselijke behoeften te vervullen en hebben een prijs. We
onderscheiden:
- Tastbare goederen; bv. Kleding, auto, voeding
- Ontastbare, immateriële diensten; bv. knipbeurt bij kapper,
doktersbezoek, …
- Veel mengvormen; bv. toeristische producten zoals een vakantie
waar je betaalt voor vervoer, verblijf en ervaringen
3) Zuiver individuele goederen
- Er kan rivaliteit zijn: als één persoon het gebruikt, kan een ander
het niet gebruiken.
- Je kunt mensen uitsluiten die niet betalen. Bv.; een volgeboekt
vliegtuig of hotel.
- Worden meestal aangeboden door bedrijven.
- Marktprijs dekt de kosten en zorgt voor winst.
4) Zuiver collectieve goederen
- Voor iedereen beschikbaar, niemand kan worden uitgesloten.
- Worden meestal geleverd door de overheid.
- Geen echte marktprijs, ze worden betaald met belastinggeld. Bv.:
brandweer, politie
5) Quasi-collectieve goederen = Lijken op collectieve goederen,
maar niet iedereen heeft er onbeperkt toegang toe. Bv.; onderwijs –
soms moet je letterlijk in de rij staan, zoals kamperen voor een plek
op school.
V. Economische goederen of diensten
6) Consumptiegoederen of -diensten = Deze voldoen direct aan de
behoeften van de eindgebruiker. We onderscheiden:
- Verbruiksgoederen (niet-duurzaam): je gebruikt ze één keer of ze
gaan snel op. Bv.; eten, drinken, shampoo.
- Gebruiksgoederen (duurzaam): gaan lang mee en je gebruikt ze
meerdere keren. Bv.; een auto, smartphone, meubels.
, 7) Investeringsgoederen = Deze worden gebruikt om andere
goederen of diensten te produceren.
- Kapitaalgoederen (duurzaam): gaan lang mee in het
productieproces. Bv.; machines, gebouwen, vrachtwagens.
- Vlottende investeringsgoederen (niet-duurzaam): worden tijdens
het productieproces opgebruikt. Bv.; grondstoffen, elektriciteit,
brandstof
VI. Consumptie en productie
Consumptie = Het gebruiken van economische goederen voor
persoonlijke behoeften, zonder dat er iets nieuws mee wordt
geproduceerd. Dit is een besteding van inkomen om jezelf te voorzien van
wat je nodig hebt of wilt. Bv.; boodschappen doen, kleding kopen.
Productie = Het maken of verbeteren van economische goederen,
waardoor waarde wordt toegevoegd. Het doel is inkomen verwerven door
iets te produceren of een dienst te leveren.
Drie klassieke productiefactoren:
1. Natuur 🌱 – grondstoffen en energiebronnen.
2. Arbeid 💪🧠 – zowel fysiek werk als mentale inspanning en
ondernemerschap.
3. Kapitaal 🏭 – kapitaalsgoederen zoals machines en fabrieken,
gebruikt om andere goederen te maken (ook wel omwegproductie
genoemd).
VII. Ceteris Paribus-clausule
Ceteris Paribus-clausule = Onderzoek van één variabele terwijl alle
andere factoren constant blijven. Maakt het eenvoudiger om
economische verbanden te bestuderen.
VIII. Micro-, meso- en macro-economie
1. Micro-economie = Bestudeert individuele huishoudingen zoals
gezinnen of bedrijven. Bv.; Audi Brussels schrapt 1.400 banen.
, 2. Meso-economie = Bestudeert specifieke sectoren of regio’s. Bv.;
stijgende prijzen van tweedehandswagens door chiptekort.
3. Macro-economie = Bestudeert de hele economie van een land: alle
bedrijven, gezinnen en overheid samen. Bv.; Belgische economie
groeit met 1% in 2024
IX. Micro-economie (vraagcurves) Zie oefeningen PPT
Vraagcurve = relatie tussen prijs (p) van een goed en de gevraagde
hoeveelheid (qv)
• Hoeveelheid op horizontale X-as = Q
• Prijs op de verticale Y-as = P
• Andere factoren = constant = ceteris paribus
Individuele vraagcurve = geeft weer welke hoeveelheden van een
bepaald goed de consument bereid is te kopen tegen een reeks van
verschillende prijzen.
Verloopt dalend
- Bij lagere prijs, meer vraag
- Bij hogere prijs, minder vraag
Bewegingen
- OP of LANGS de vraagcurve = gevolg van prijsverandering
- VAN de vraagcurve = alle andere wijzigingen (bij constante prijs en
een verandering in het consumentengedrag);
1) Verandering van het inkomen (budget) = Y
2) Verandering preferenties consumenten
3) Verandering prijs andere goederen waar een relatie
tussen
bestaat:
- Substitueerbare goederen (vervangbare goederen)
concurrenten
- Complementaire goederen (aanvullende goederen)
- Geen relatie tussen beiden = meest voorkomend
Wanneer de prijs van andere goederen wijzigt ontstaat een nieuwe
budgetlijn en een verschuiving van de vraagcurve.
X. Marktvraag
Marktvraagcurve = totaal van alle individuele vraagcurves
Een stijging of daling (verschuiving) van de marktvraag is afhankelijk van
een wijziging van:
I. Economische wetenschap
Elke menselijke beslissing of handeling heeft economische gevolgen.
Een behoefte = een aanvoelen van een tekort en het verlangen om dit
tekort op te heffen.
Universeel en oneindig
Bv Behoeftepyramide van Maslow
• Primaire of levensnoodzakelijke
behoeften; bv. honger & dorst, voeding &
drank, bescherming, kleding, huisvesting
• Materiële <-> immateriële
behoeftes; bv. ontwikkeling, onderwijs,
ontspanning, toerisme
• Collectieve <-> individuele
behoeftes bv. onderwijs, wegen,
bejaardenzorg, ...
Schaarse middelen = de middelen waarover men beschikt om zijn
talrijke
behoeften te bevredigen. Ze zijn in onvoldoende mate aanwezig om
volledig in alle behoeftes van alle mensen te kunnen voorzien.
II. Nuttigheid & keuzeprobleem
Ons inkomen kan nooit al onze behoeftes bevredigen, want die zijn
oneindig.
WAT men kiest hangt af van subjectieve nuttigheid van het goed voor die
persoon.
ECONOMISCH PRINCIPE = Mens zoekt maximale behoeftebevrediging of
hoogste nuttigheid.
(Geldt ook voor bedrijven & overheid)
De economische wetenschap = de studie van het menselijk streven
naar bevrediging van behoeften met behulp van schaarse middelen.
III. Welvaart en welzijn
Welvaart = mate waarin men behoeftes met schaarse middelen kan
bevredigen.
Welzijn = ruimer ook bevrediging van behoeftes die geen beslag leggen
op schaarse middelen of hiervoor niet geschikt zijn
,IV. Soorten goederen
1) Vrije goederen = niet-schaarse goederen = Je hoeft er dus niet
voor te betalen of moeite voor te doen om ze te krijgen omdat ze
onbeperkt aanwezig zijn. Bv. wind, zonlicht, lucht, …
2) Economische goederen = zijn goederen of diensten die schaars
zijn, dus niet onbeperkt beschikbaar. Ze worden gebruikt om
menselijke behoeften te vervullen en hebben een prijs. We
onderscheiden:
- Tastbare goederen; bv. Kleding, auto, voeding
- Ontastbare, immateriële diensten; bv. knipbeurt bij kapper,
doktersbezoek, …
- Veel mengvormen; bv. toeristische producten zoals een vakantie
waar je betaalt voor vervoer, verblijf en ervaringen
3) Zuiver individuele goederen
- Er kan rivaliteit zijn: als één persoon het gebruikt, kan een ander
het niet gebruiken.
- Je kunt mensen uitsluiten die niet betalen. Bv.; een volgeboekt
vliegtuig of hotel.
- Worden meestal aangeboden door bedrijven.
- Marktprijs dekt de kosten en zorgt voor winst.
4) Zuiver collectieve goederen
- Voor iedereen beschikbaar, niemand kan worden uitgesloten.
- Worden meestal geleverd door de overheid.
- Geen echte marktprijs, ze worden betaald met belastinggeld. Bv.:
brandweer, politie
5) Quasi-collectieve goederen = Lijken op collectieve goederen,
maar niet iedereen heeft er onbeperkt toegang toe. Bv.; onderwijs –
soms moet je letterlijk in de rij staan, zoals kamperen voor een plek
op school.
V. Economische goederen of diensten
6) Consumptiegoederen of -diensten = Deze voldoen direct aan de
behoeften van de eindgebruiker. We onderscheiden:
- Verbruiksgoederen (niet-duurzaam): je gebruikt ze één keer of ze
gaan snel op. Bv.; eten, drinken, shampoo.
- Gebruiksgoederen (duurzaam): gaan lang mee en je gebruikt ze
meerdere keren. Bv.; een auto, smartphone, meubels.
, 7) Investeringsgoederen = Deze worden gebruikt om andere
goederen of diensten te produceren.
- Kapitaalgoederen (duurzaam): gaan lang mee in het
productieproces. Bv.; machines, gebouwen, vrachtwagens.
- Vlottende investeringsgoederen (niet-duurzaam): worden tijdens
het productieproces opgebruikt. Bv.; grondstoffen, elektriciteit,
brandstof
VI. Consumptie en productie
Consumptie = Het gebruiken van economische goederen voor
persoonlijke behoeften, zonder dat er iets nieuws mee wordt
geproduceerd. Dit is een besteding van inkomen om jezelf te voorzien van
wat je nodig hebt of wilt. Bv.; boodschappen doen, kleding kopen.
Productie = Het maken of verbeteren van economische goederen,
waardoor waarde wordt toegevoegd. Het doel is inkomen verwerven door
iets te produceren of een dienst te leveren.
Drie klassieke productiefactoren:
1. Natuur 🌱 – grondstoffen en energiebronnen.
2. Arbeid 💪🧠 – zowel fysiek werk als mentale inspanning en
ondernemerschap.
3. Kapitaal 🏭 – kapitaalsgoederen zoals machines en fabrieken,
gebruikt om andere goederen te maken (ook wel omwegproductie
genoemd).
VII. Ceteris Paribus-clausule
Ceteris Paribus-clausule = Onderzoek van één variabele terwijl alle
andere factoren constant blijven. Maakt het eenvoudiger om
economische verbanden te bestuderen.
VIII. Micro-, meso- en macro-economie
1. Micro-economie = Bestudeert individuele huishoudingen zoals
gezinnen of bedrijven. Bv.; Audi Brussels schrapt 1.400 banen.
, 2. Meso-economie = Bestudeert specifieke sectoren of regio’s. Bv.;
stijgende prijzen van tweedehandswagens door chiptekort.
3. Macro-economie = Bestudeert de hele economie van een land: alle
bedrijven, gezinnen en overheid samen. Bv.; Belgische economie
groeit met 1% in 2024
IX. Micro-economie (vraagcurves) Zie oefeningen PPT
Vraagcurve = relatie tussen prijs (p) van een goed en de gevraagde
hoeveelheid (qv)
• Hoeveelheid op horizontale X-as = Q
• Prijs op de verticale Y-as = P
• Andere factoren = constant = ceteris paribus
Individuele vraagcurve = geeft weer welke hoeveelheden van een
bepaald goed de consument bereid is te kopen tegen een reeks van
verschillende prijzen.
Verloopt dalend
- Bij lagere prijs, meer vraag
- Bij hogere prijs, minder vraag
Bewegingen
- OP of LANGS de vraagcurve = gevolg van prijsverandering
- VAN de vraagcurve = alle andere wijzigingen (bij constante prijs en
een verandering in het consumentengedrag);
1) Verandering van het inkomen (budget) = Y
2) Verandering preferenties consumenten
3) Verandering prijs andere goederen waar een relatie
tussen
bestaat:
- Substitueerbare goederen (vervangbare goederen)
concurrenten
- Complementaire goederen (aanvullende goederen)
- Geen relatie tussen beiden = meest voorkomend
Wanneer de prijs van andere goederen wijzigt ontstaat een nieuwe
budgetlijn en een verschuiving van de vraagcurve.
X. Marktvraag
Marktvraagcurve = totaal van alle individuele vraagcurves
Een stijging of daling (verschuiving) van de marktvraag is afhankelijk van
een wijziging van: