o Hoofdstuk 1: De cel als basiseenheid van het leven.
o Hoofdstuk 2: De chemische samenstelling van het leven.
o Hoofdstuk 3: Membranen en membraantransport.
o Hoofdstuk 4: Subcellulaire structuren bij eukaryoten.
Hoofdstuk 1 – De cel als basiseenheid van het leven
1. Welke van de volgende organismen zijn prokaryoten?
⬚ Bacteriën
⬚ Archaea
⬚ Schimmels
⬚ Planten
Antwoord: Bacteriën + Archaea
2. Wat is een typisch kenmerk van eukaryoten?
⬚ Geen celkern
⬚ DNA los in het cytoplasma
⬚ Meerdere membraanomgeven organellen
⬚ Circulair DNA
Antwoord: Meerdere membraanomgeven organellen
3. Wat ontbreekt bij alle prokaryoten?
⬚ DNA
⬚ Ribosomen
⬚ Celkern
⬚ Celwand
Antwoord: Celkern
4. Wat is een overeenkomst tussen al de bacteriën en eukaryoten?
⬚ Beide hebben mitochondriën
⬚ Beide gebruiken DNA als genetisch materiaal
⬚ Beide hebben een celkern
⬚ Beide voeren fotosynthese uit
Antwoord: Beide gebruiken DNA als genetisch materiaal
5. Welke van de volgende organismen leven vaak onder extreme omstandigheden?
⬚ Planten
⬚ Archaea
⬚ Dieren
⬚ Cyanobacteriën
Antwoord: Archaea
1
,6. Wat is de structuur van DNA in een typische bacterie?
⬚ Lineair, verdeeld over chromosomen
⬚ Circulair
⬚ In een celkern
⬚ Verdeeld over mitochondriën
Antwoord: Circulair
7. Welke van deze celtypen bevat ribosomen?
⬚ Alleen eukaryoten
⬚ Alleen prokaryoten
⬚ Zowel prokaryoten als eukaryoten
⬚ Geen van beiden
Antwoord: Zowel prokaryoten als eukaryoten
8. Wat is een verschil tussen Bacteriën en Archaea?
⬚ Archaea hebben een celkern
⬚ Hun celwanden verschillen in chemische samenstelling
⬚ Bacteriën hebben geen DNA
⬚ Archaea hebben mitochondriën
Antwoord: Hun celwanden verschillen in chemische samenstelling
9. Welke eigenschap maakt eukaryote cellen vooral complexer dan prokaryote?
⬚ Hun kleinere formaat
⬚ Hun DNA-molecuul
⬚ Compartimentalisatie via membranen
⬚ De afwezigheid van ribosomen
Antwoord: Compartimentalisatie via membranen
10. Wat hebben mitochondriën en chloroplasten gemeen met prokaryoten?
⬚ Dubbele membraan
⬚ Geen DNA
⬚ Geen ribosomen
⬚ Zijn passief deel van de cel
Antwoord: Dubbele membraan
11. Wat geldt voor het genetisch materiaal van bacteriën?
⬚ Het bevat introns zoals bij eukaryoten
⬚ Het ligt in een membraankern
⬚ Het is dubbelstrengs DNA
⬚ Het zit in mitochondriën
Antwoord: Het is dubbelstrengs DNA
2
, 12. Wat is een plasmide bij bacteriën?
⬚ Een membraanblaasje
⬚ Een extra stuk circulair DNA
⬚ Een celorganel
⬚ Een eiwit dat enzymen codeert
Antwoord: Een extra stuk circulair DNA
13. Wat is het verschil tussen cytoplasma en nucleoplasma?
⬚ Cytoplasma komt alleen voor in eukaryoten
⬚ Nucleoplasma bevindt zich in de kern van eukaryoten
⬚ Ze hebben exact dezelfde samenstelling
⬚ Nucleoplasma is typisch voor bacteriën
Antwoord: Nucleoplasma bevindt zich in de kern van eukaryoten
14. Welke van de volgende eigenschappen is uniek voor eukaryoten?
⬚ Ribosomen
⬚ Celmembraan
⬚ Nucleaire enveloppe (dubbel kernmembraan)
⬚ Circulair DNA
Antwoord: Nucleaire enveloppe (dubbel kernmembraan)
15. Welke structuur is betrokken bij eiwitsynthese in bacteriën?
⬚ Het Golgi-apparaat
⬚ Vrije ribosomen
⬚ Ruw endoplasmatisch reticulum
⬚ Lysosomen
Antwoord: Vrije ribosomen
16. Stel dat men met een elektronenmicroscoop een delende lichaamscel van een kat vergelijkt met een
delende cel in het groeitopje van een aardappelplant. Welk celorganel zal men enkel aantreffen in de delende
lichaamscel van de kat?
• A. Een Golgi-apparaat
• B. Een centriool
• C. Een ribosoom
• D. Een leukoplast
Antwoord: een centriool
17. Welke van de onderstaande structuren kan je wél onderscheiden met een lichtmicroscoop als men een
gepaste kleuringstechniek gebruikt??
• A. Ribosomen
• B. Lysosomen
• C. Vacuole
• D. Transportblaasjes
3