H3: VARIABELEN DEFINIËREN EN
METEN
1. CONSTRUCTIES EN OPERATIONELE DEFINITIES
Onderzoeksproces:
o STAP 1: Vinden van een onbeantwoorde vraag die als onderzoeks-idee zal dienen
o STAP 2: Vormen van hypothese (voorlopig antwoord op de vraag)
o STAP 3: methode zoeken om de variabelen te meten
o STAP 4: hypothese gebruiken om een empirisch onderzoek te ontwikkelen dat de hypothese zal
ondersteunen of weerleggen
Om verschillen of veranderingen in variabelen te evalueren, is het essentieel dat we ze kunnen meten →
daarom zoeken we in dit hoofdstuk een methode voor het definiëren van de variabelen die worden
bestudeerd.
1.1 THEORIEËN EN CONSTRUCTIES
Bij het proberen gedrag te verklaren en te voorspellen → vaak theorieën ontwikkeld die hypothetische
mechanismen en immateriële elementen bevatten
o Die mechanismen bestaan niet echt, maar we gaan ervan uit dat ze echt zijn
o Bv: Kind doet het slecht op school door lage motivatie. Maar wat is zelfmotivatie en hoe weten we
dat het laag is?
Constructen= hypothetische eigenschappen of mechanismen die helpen om gedrag in een theorie te
verklaren en te voorspellen
Constructen kunnen beïnvloed worden door externe stimuli en dus extern gedrag beïnvloeden
Externe stimulus construct extern gedrag
o Bv: beloning (externe stimulus) kunnen motivatie (construct) beïnvloeden en motivatie kan dan
weer prestaties beïnvloeden
Onderzoekers kunnen een construct niet direct observeren en meten, maar het is wel mogelijk om de
factoren te onderzoeken die een construct beïnvloeden en ook gedrag onderzoeken dat door het
construct wordt beïnvloed
1.2 OPERATIONELE DEFINITIES
Construct zelf kan niet gemeten worden, wel externe factoren & gedrag die geassocieerd w met construct
Onderzoekers kunnen de externe factoren als een indirecte methode voor het meten van het construct
Men gaat gedrag onderzoeken dat met het construct wordt geassocieerd → gedrag wordt gemeten en de
resultaten worden gebruikt als de definitie en maatstaf voor het construct.
Operationele definities= een procedure voor het indirect meten en definiëren van een variabele die niet
direct kan worden waargenomen of gemeten. Een operationele definitie specificeert een meetprocedure
voor het meten van extern, waarneembaar gedrag en gebruikt de resulterende metingen als een definitie
en een meting van het hypothetische construct.
, Bv: IQ-test intelligentie is een hypothetisch construct, je kan het niet direct observeren. Een IQ-test meet
extern gedrag die wel geobserveerd en gemeet kan worden.
1.3 BEPERKINGEN VAN OPERATIONELE DEFINITIES
Een operationele definitie is niet hetzelfde als een construct
We kunnen variabelen definiëren en meten, maar in feite meten we externe manifestaties die een
indicatie geven van de onderliggende variabelen. zorgen over de kwaliteit van operationele definities
Er is geen one-to-one relationship tussen de variabele die wordt gemeten en de werkelijke metingen
o Bv: er is geen een op een relatie tussen de variabele die de docent wil meten ( kennis) en de
daadwerkelijke metingen die worden gedaan ( prestatie ) .
De indirecte verbinding tussen 2 variabelen kan leiden tot 2 algemene problemen:
o Het is makkelijk voor operationele definities om belangrijke componenten van construct weg te
laten. Oplossing → twee of meer verschillende procedures gebruiken opnemen om variabele te
meten
Bv: om depressie te onderzoeken kan je gedragssymptomen onderzoeken (moe, sociale
terugtrekking), maar gedrag is maar een deeltje van het construct. Depressie bevat
zowel cognitieve als emotionele componenten
o Operationele definities bevatten vaak extra componenten die geen deel uitmaken van het
construct dat wordt gemeten.
Bv: onderzoek naar depressie wordt beïnvloed door de participanten zijn/haar verbale
skills. In welke mate wil hij/zij persoonlijke info delen…
1.4 GEBRUIK VAN OPERATIONELE DEFINITIES
Je moet niet je eigen operationele definitie maken!
Bepalen hoe je variabele kan meten eerder onderzoek bekijken die dezelfde variabele onderzoekt
Conventionele methode gebruiken: uw resultaten direct vergelijkbaar met de resultaten die zijn
verkregen in eerder onderzoek
,2. GELDIGHEID EN BETROUWBAARHEID VAN METINGEN
2 algemene criteria om de kwaliteit van een meetprocedure te evalueren
o Validiteit
o Betrouwbaarheid
2.1 CONSISTENTIE VAN EEN RELATIE
Spreidingsdiagram= twee scores voor elke persoon weergegeven als 1 enkel punt , horizontale positie van
punt wordt bepaald door 1 score, verticale positie door de tweede score
Positief verband:
o Twee metingen veranderen samen, in dezelfde richting
o Mensen die hoog scoren op eerste test, scoren ook hoog op tweede test
o Correlatie 1
Negatieve verband:
o 2 metingen veranderen in tegenovergestelde richting
o Mensen die hoog scoren op eerste test; scoren laag op tweede
o Correlatie -1
Geen verband:
o Sommige die hoog scoren op eerste, scoren laag op andere. Of omgekeerd.
o Correlatie 0
Correlatie beschrijft de consistentie of de sterkte van de relatie tussen de metingen
o Lineair verband (rechte lijn): 1 of -1
o Geen lineair verband: 0
2.2 GELDIGHEID (VALIDITEIT) VAN DE METING
Validiteit= de mate waarin het meetproces de variabele meet die het beweert te meten
2.2.1 INDRUKSVALIDITEIT (FACE VALIDITY)
= is een basisvorm van validiteit die wordt aangetoond wanneer een meetprocedure oppervlakkig gezien
lijkt te meten wat ze beweert te meten.
Uiterlijk, gezichtswaarde van meetprocedure
Lijkt de meettechniek de variabele te meten die hij beweert te meten?
Bv: voor IQ-test hebben vragen over redeneren, logica hoge face validity
Indruksvaliditeit is gebaseerd op subjectieve oordeel en is moeilijk te kwantificeren
2.2.2 CONCURRENTE VALIDITEIT (CONCURRENT VALIDITY)
= wordt aangetoond wanneer scores die zijn verkregen met een nieuwe maatstaf rechtstreeks verband
houden met scores die zijn verkregen met een gevestigde maatstaf voor dezelfde variabele.
Bv: nieuwe test ontwikkeld om IQ te meten je kan aantonen dat je test echt intelligentie meet door te
tonen dat de scores van jou test overeenkomt met een gestandaardiseerde methode om IQ te testen
2 soorten metingen die gerelateerd zijn met elkaar betekent niet automatisch dat ze identiek zijn
HERHALING LES= concurrente validiteit= vergelijking van een nieuw instrument met een bestaand valide instrument
, 2.2.3 VOORSPELLENDE VALIDITEIT (PREDICITIVE VALIDITY)
= Wordt aangetoond wanneer scores die uit een meting worden verkregen, gedrag nauwkeurig
voorspellen volgens een theorie.
Bv: Scholen proberen vaak risicovolle leerlingen te identificeren, zodat preventieve maatregelen kunnen
worden genomen. Techniek die wordt gebruikt om risicovolle studenten te identificeren is de Student Risk
Screening Scale (SRSS). Na onderzoek bij de studenten kwamen ze tot aantal conclusies. De combinatie van
resultaten ondersteunt sterk het vermogen van de SRSS om toekomstige problemen te voorspellen, wat
een bewijs is van de voorspellende validiteit.
2.2.4 CONSTRUCT VALIDITEIT (CONSTRUCT VALIDITY)
= vereist dat de scores die worden verkregen uit een meetprocedure zich precies hetzelfde gedragen als
de variabele zelf. Constructvaliditeit is gebaseerd op veel onderzoeken die dezelfde meetprocedure
gebruiken en groeit geleidelijk naarmate elk nieuw onderzoek meer bewijs levert.
Bv: stel je voor dat je meetprocedure onderzoekt die zegt dat ze agressie meten. Vorig onderzoek heeft
vastgesteld dat er een relatie is tussen temperatuur en agressie. (warmer=agressiever). Om de
constructvaliditeit vast te stellen, moet u aantonen dat de scores die u uit de meetprocedure verkrijgt ook
stijgen naarmate de temperatuur stijgt.
Construct validiteit wordt nooit absoluut vastgesteld altijd nieuwe onderzoeksresultaten
2.2.5 CONVERGENTE EN DIVERGENTE VALIDITEIT (CONVERGENT EN DIVERGENT VALIDITY)
Convergente= wordt aangetoond door een sterke relatie tussen de scores die zijn verkregen met twee (of
meer) verschillende methoden voor het meten van hetzelfde construct
Divergente= wordt aangetoond door aan te tonen dat er weinig of geen verband bestaat tussen de
metingen van twee verschillende constructen
Bv: variabele bij koppeltherapie is de kwaliteit van de relatie. Meetinstrument, Relationship Quality
Interview (RQI) is geïntroduceerd. Dit meer relaties op 5 specifieke domeinen.
o Convergent: sterk verband tussen de 5 RQI schaal rating. Alle 5 de domeinen convergeren op
dezelfde variabele
o Divergent: aantonen dat er een zwak verband is tussen de RQI kwaliteit scores en metingen voor
algemene tevredenheid
HERHALING LES= convergent validiteit= de onderzoeker ontwikkelt twee (of meer) instrumenten om een construct te
meten. Ze moeten allemaal met elkaar correleren.
METEN
1. CONSTRUCTIES EN OPERATIONELE DEFINITIES
Onderzoeksproces:
o STAP 1: Vinden van een onbeantwoorde vraag die als onderzoeks-idee zal dienen
o STAP 2: Vormen van hypothese (voorlopig antwoord op de vraag)
o STAP 3: methode zoeken om de variabelen te meten
o STAP 4: hypothese gebruiken om een empirisch onderzoek te ontwikkelen dat de hypothese zal
ondersteunen of weerleggen
Om verschillen of veranderingen in variabelen te evalueren, is het essentieel dat we ze kunnen meten →
daarom zoeken we in dit hoofdstuk een methode voor het definiëren van de variabelen die worden
bestudeerd.
1.1 THEORIEËN EN CONSTRUCTIES
Bij het proberen gedrag te verklaren en te voorspellen → vaak theorieën ontwikkeld die hypothetische
mechanismen en immateriële elementen bevatten
o Die mechanismen bestaan niet echt, maar we gaan ervan uit dat ze echt zijn
o Bv: Kind doet het slecht op school door lage motivatie. Maar wat is zelfmotivatie en hoe weten we
dat het laag is?
Constructen= hypothetische eigenschappen of mechanismen die helpen om gedrag in een theorie te
verklaren en te voorspellen
Constructen kunnen beïnvloed worden door externe stimuli en dus extern gedrag beïnvloeden
Externe stimulus construct extern gedrag
o Bv: beloning (externe stimulus) kunnen motivatie (construct) beïnvloeden en motivatie kan dan
weer prestaties beïnvloeden
Onderzoekers kunnen een construct niet direct observeren en meten, maar het is wel mogelijk om de
factoren te onderzoeken die een construct beïnvloeden en ook gedrag onderzoeken dat door het
construct wordt beïnvloed
1.2 OPERATIONELE DEFINITIES
Construct zelf kan niet gemeten worden, wel externe factoren & gedrag die geassocieerd w met construct
Onderzoekers kunnen de externe factoren als een indirecte methode voor het meten van het construct
Men gaat gedrag onderzoeken dat met het construct wordt geassocieerd → gedrag wordt gemeten en de
resultaten worden gebruikt als de definitie en maatstaf voor het construct.
Operationele definities= een procedure voor het indirect meten en definiëren van een variabele die niet
direct kan worden waargenomen of gemeten. Een operationele definitie specificeert een meetprocedure
voor het meten van extern, waarneembaar gedrag en gebruikt de resulterende metingen als een definitie
en een meting van het hypothetische construct.
, Bv: IQ-test intelligentie is een hypothetisch construct, je kan het niet direct observeren. Een IQ-test meet
extern gedrag die wel geobserveerd en gemeet kan worden.
1.3 BEPERKINGEN VAN OPERATIONELE DEFINITIES
Een operationele definitie is niet hetzelfde als een construct
We kunnen variabelen definiëren en meten, maar in feite meten we externe manifestaties die een
indicatie geven van de onderliggende variabelen. zorgen over de kwaliteit van operationele definities
Er is geen one-to-one relationship tussen de variabele die wordt gemeten en de werkelijke metingen
o Bv: er is geen een op een relatie tussen de variabele die de docent wil meten ( kennis) en de
daadwerkelijke metingen die worden gedaan ( prestatie ) .
De indirecte verbinding tussen 2 variabelen kan leiden tot 2 algemene problemen:
o Het is makkelijk voor operationele definities om belangrijke componenten van construct weg te
laten. Oplossing → twee of meer verschillende procedures gebruiken opnemen om variabele te
meten
Bv: om depressie te onderzoeken kan je gedragssymptomen onderzoeken (moe, sociale
terugtrekking), maar gedrag is maar een deeltje van het construct. Depressie bevat
zowel cognitieve als emotionele componenten
o Operationele definities bevatten vaak extra componenten die geen deel uitmaken van het
construct dat wordt gemeten.
Bv: onderzoek naar depressie wordt beïnvloed door de participanten zijn/haar verbale
skills. In welke mate wil hij/zij persoonlijke info delen…
1.4 GEBRUIK VAN OPERATIONELE DEFINITIES
Je moet niet je eigen operationele definitie maken!
Bepalen hoe je variabele kan meten eerder onderzoek bekijken die dezelfde variabele onderzoekt
Conventionele methode gebruiken: uw resultaten direct vergelijkbaar met de resultaten die zijn
verkregen in eerder onderzoek
,2. GELDIGHEID EN BETROUWBAARHEID VAN METINGEN
2 algemene criteria om de kwaliteit van een meetprocedure te evalueren
o Validiteit
o Betrouwbaarheid
2.1 CONSISTENTIE VAN EEN RELATIE
Spreidingsdiagram= twee scores voor elke persoon weergegeven als 1 enkel punt , horizontale positie van
punt wordt bepaald door 1 score, verticale positie door de tweede score
Positief verband:
o Twee metingen veranderen samen, in dezelfde richting
o Mensen die hoog scoren op eerste test, scoren ook hoog op tweede test
o Correlatie 1
Negatieve verband:
o 2 metingen veranderen in tegenovergestelde richting
o Mensen die hoog scoren op eerste test; scoren laag op tweede
o Correlatie -1
Geen verband:
o Sommige die hoog scoren op eerste, scoren laag op andere. Of omgekeerd.
o Correlatie 0
Correlatie beschrijft de consistentie of de sterkte van de relatie tussen de metingen
o Lineair verband (rechte lijn): 1 of -1
o Geen lineair verband: 0
2.2 GELDIGHEID (VALIDITEIT) VAN DE METING
Validiteit= de mate waarin het meetproces de variabele meet die het beweert te meten
2.2.1 INDRUKSVALIDITEIT (FACE VALIDITY)
= is een basisvorm van validiteit die wordt aangetoond wanneer een meetprocedure oppervlakkig gezien
lijkt te meten wat ze beweert te meten.
Uiterlijk, gezichtswaarde van meetprocedure
Lijkt de meettechniek de variabele te meten die hij beweert te meten?
Bv: voor IQ-test hebben vragen over redeneren, logica hoge face validity
Indruksvaliditeit is gebaseerd op subjectieve oordeel en is moeilijk te kwantificeren
2.2.2 CONCURRENTE VALIDITEIT (CONCURRENT VALIDITY)
= wordt aangetoond wanneer scores die zijn verkregen met een nieuwe maatstaf rechtstreeks verband
houden met scores die zijn verkregen met een gevestigde maatstaf voor dezelfde variabele.
Bv: nieuwe test ontwikkeld om IQ te meten je kan aantonen dat je test echt intelligentie meet door te
tonen dat de scores van jou test overeenkomt met een gestandaardiseerde methode om IQ te testen
2 soorten metingen die gerelateerd zijn met elkaar betekent niet automatisch dat ze identiek zijn
HERHALING LES= concurrente validiteit= vergelijking van een nieuw instrument met een bestaand valide instrument
, 2.2.3 VOORSPELLENDE VALIDITEIT (PREDICITIVE VALIDITY)
= Wordt aangetoond wanneer scores die uit een meting worden verkregen, gedrag nauwkeurig
voorspellen volgens een theorie.
Bv: Scholen proberen vaak risicovolle leerlingen te identificeren, zodat preventieve maatregelen kunnen
worden genomen. Techniek die wordt gebruikt om risicovolle studenten te identificeren is de Student Risk
Screening Scale (SRSS). Na onderzoek bij de studenten kwamen ze tot aantal conclusies. De combinatie van
resultaten ondersteunt sterk het vermogen van de SRSS om toekomstige problemen te voorspellen, wat
een bewijs is van de voorspellende validiteit.
2.2.4 CONSTRUCT VALIDITEIT (CONSTRUCT VALIDITY)
= vereist dat de scores die worden verkregen uit een meetprocedure zich precies hetzelfde gedragen als
de variabele zelf. Constructvaliditeit is gebaseerd op veel onderzoeken die dezelfde meetprocedure
gebruiken en groeit geleidelijk naarmate elk nieuw onderzoek meer bewijs levert.
Bv: stel je voor dat je meetprocedure onderzoekt die zegt dat ze agressie meten. Vorig onderzoek heeft
vastgesteld dat er een relatie is tussen temperatuur en agressie. (warmer=agressiever). Om de
constructvaliditeit vast te stellen, moet u aantonen dat de scores die u uit de meetprocedure verkrijgt ook
stijgen naarmate de temperatuur stijgt.
Construct validiteit wordt nooit absoluut vastgesteld altijd nieuwe onderzoeksresultaten
2.2.5 CONVERGENTE EN DIVERGENTE VALIDITEIT (CONVERGENT EN DIVERGENT VALIDITY)
Convergente= wordt aangetoond door een sterke relatie tussen de scores die zijn verkregen met twee (of
meer) verschillende methoden voor het meten van hetzelfde construct
Divergente= wordt aangetoond door aan te tonen dat er weinig of geen verband bestaat tussen de
metingen van twee verschillende constructen
Bv: variabele bij koppeltherapie is de kwaliteit van de relatie. Meetinstrument, Relationship Quality
Interview (RQI) is geïntroduceerd. Dit meer relaties op 5 specifieke domeinen.
o Convergent: sterk verband tussen de 5 RQI schaal rating. Alle 5 de domeinen convergeren op
dezelfde variabele
o Divergent: aantonen dat er een zwak verband is tussen de RQI kwaliteit scores en metingen voor
algemene tevredenheid
HERHALING LES= convergent validiteit= de onderzoeker ontwikkelt twee (of meer) instrumenten om een construct te
meten. Ze moeten allemaal met elkaar correleren.