Neurologie
W. Vandenberghe – 2025
H1: INLEIDING
1. Kracht
Kracht eist normale functie van:
1. Hoger motorneuron
2. Lager motorneuron
3. Skeletspier
Verlies van kracht = dysfunctie van 1 vd 3
– Gedeeltelijk krachtverlies = parese
– Volledige verlamming = paralyse
1.1 Hoger motorneuron
Ligging centrale motorneuronen
– Cellichaam: cerebrale cortex
o Vnl. delen van frontale kwab rostraal (anterieur) van sulcus centralis =
motorische cortex
§ Motorische cortex = somatotopisch georganiseerd (motorische
homunculus):
• Been → mediale kant van hemisfeer
• Romp, arm en hoofd → laterale (convexe) zijde van
hemisfeer
– Axonen: splitsen in 2 hoofdprojecties
o Ruggenmerg = corticospinale baan of piramidale baan (1)
o Motorische kernen van craniale zenuwen in hersenstam = corticobulbaire baan (2)
Verloop afdalende corticospinale vezels (1):
Samenkomst in achterste been van capsula interna (tussen
thalamus en globus pallidus) via corona radiatia*
↓
Pedunculus cerebri (in mesencefalon)
↓
Pons
↓
Pyramis (in verlengde merg)
↓
Ruggenmerg
↓
Decussatio pyramidum (= overgang verlengde merg naar
ruggenmerg):
85% kruist middellijn 15% kruist middellijn niet
↓ ↓
Afdaling als tractus Afdaling als tractus
corticospinalis lateralis corticospinalis anterior in
in zijstreng van ruggenmerg voorstreng van ruggenmerg
Verloop corticobulbaire vezels (2): (≈ corticospinale baan)
Afdaling door corona radiata en capsula interna → kruising in hersenstam naar
respectievelijke motorische kernen
*Corona radiata = waaier van axonen van de motorische cortex die samenkomen en
convergeren in capsula interna
1
,Corticospinale systeem Corticobulbaire systeem
Beïnvloedt uitsluitend motoriek van CONTRALATERALE Deels BILATERALE innervatie vanuit motorische cortex:
lichaamshelft – Kauwspieren (n. V)
– Spieren van bovenste helft van gelaat (m. frontalis en m. orbucularis oculi)
(n. VII)
– Farynx- en larynxspieren (n. IX en X)
Deels beïnvloed vanuit CONTRALATERALE hemisfeer:
– Spieren van onderste helft van gelaat (n. VII)
– Tongspieren (n. XII)
à organisatie heeft gevolgen voor patroon van klinische uitval bij unilaterale lesies
van afdalende banen → centrale vs. perifere facialisparese:
– Facialis kern in pons
o Bovenste deel: bilaterale input
o Onderste deel: contralaterale input
– Stel letsel in motorische cortex (bovenste motorneuron) = centrale
facialisparese
o Parese contralaterale onderste gelaatshelft
o Bovenste gelaatshelft gespaard
– Stel letsel perifeer = perifere facialisparese
o Volledige parese ipsilaterale gelaatshelft
Opmerking: centraal motorneuron = corticospinale baan = piramidale baan
– Klinisch: correct
– Anatomisch: niet volledig correct
o Reden: aanwezigheid van naar RM afdalende motorische vezels die in hersenstam ontspringen en niet
door pyramis lopen
§ Vb. rubropinale en reticulospinale banen
1.2 Lager motorneuron
Ligging spinale motorneuronen
Cellichamen:
– Motorische kernen van craniale zenuwen in hersenstam
– Voorhoorn van RM
Axonen:
– Voorste wortel → plexus → perifere zenuw → skeletspier
1.3 Spier
Motorische eenheid
– Motorneuron innerveert meerdere spiervezels → motorneuron + geïnnerveerde spiervezels = motorische
eenheid
o Kleine motorische eenheid → spieren met nauwkeurig gedoseerde bewegingen
§ Vb: 5-10 spiervezels/motorneuron in extrinsieke oogspieren
2
, § Vb: 10 spiervezels/motorneuron in handspieren
o Grote motorische eenheid
§ Vb: 100 of 1000 spiervezels/motorneuron in been- en heupspieren
Neuromusculaire junctie
– = synaps tussen motorneuron en spiervezel
– Acetylcholine vrijgezet door axonuiteinde van motorneuron → bindt Ach-receptoren (subtype
nicotinereceptoren) van postsynaptische membraan → eindpotentiaal ontstaat → indien groot genoeg: drempel
overschreden → actiepotentiaal ontstaat → voortgeleid over hele spiervezel → contractie spiervezel
2. Reflexen
Peesreflexen Uitgelokt door plotse uitrekking van spier (vb. slag reflexhamer op pees)
(= osteotendineuze reflexen
= propioceptieve reflexen Verloop:
= spierrekkingsreflexen) – Spierspoeltjes plots uitgerekt
– Afferente impuls via sensibele zenuwvezels naar RM
– Overdracht impuls op groepje lagere motorneuronen
– Contractie (zelfde) spier
Peesreflex = monosynaptisch dwz loopt over 2 neuronen:
1. Sensibel afferent neuron
2. Motorisch efferent neuron
Inhibitie peesreflex door afdalende banen uit cerebrale cortex
Klinisch belangrijkste peesreflexen:
– Biceps
– Triceps
– Kniepees
– Achillespees
– Masseter
– Reflex van Hofmann-trömmer
Exteroceptieve reflexen Uitgelokt door:
– Tactiele stimulus op huid (huidreflexen)
– Optische stimulus (vb. pupilreflex)
Exteroceptieve reflexen = polysynaptisch
Voorbeelden huidreflexen:
– Voetzoolreflex: mbv scherp voorwerp strijken over zool van voet
o Normale respons: plantaire flexie grote teen (eerste beweging telt!)
– Buikhuidreflex: mbv scherp voorwerp van lateraal naar navel strijken
o Normale respons: korte kleine beweging van navel richting stimulus
– Cremasterreflex: mbv scherp voorwerp over mediale zijde bovenbeen richting
lies strijken
o Normale respons: optrekking ipsilaterale testis
3. Klinische gevolgen van aantasting van hoger of lager motorneuron of spier
Vaststelling parese → altijd onderscheidt maken tussen:
– Hogermotorneuron letsel
– Lagermotorneuron letsel
– Spierletsel
3.1 Letsel van het hogermotorneuron
Piramidaal syndroom:
– Locatie letsel bepaald klinische afwijkingen in romp en ledematen
o Boven decussatio pyramidum = contralateraal t.o.v. letsel
o Onder decussatio pyramidum = homolateraaal t.o.v. letsel
– Symptomen:
o Parese (krachtsvermindering)
3
, o Hyperreflexie peesreflexen
§ Letsels corticospinale baan:
• Biceps-, triceps-, kniepees- of achillespeesreflexen te levendig
o In ergste geval: clonus
• Teken van Hoffmann-trömmer = aanwezig
o Bilateraal voorkomen is niet altijd pathologisch → soms ook bij gezonde
mensen met globaal levendige reflexen
§ Letsels corticobulbaire baan:
• Masseterreflex te levendig
o Veranderingen huidreflexen
§ Letsels corticospinale baan:
• Voetzoolreflex → teken van Babinsky (extensie grote teen ipv flexie)
• Buikreflex en cremasterreflex = verlaagd of afwezig
§ Letsels corticobulbaire baan:
• Snoutreflex en palmomentale reflex verschijnen
o Hypertonie (spasticiteit) = spiertonus neemt toe → 3 kenmerken:
§ Afhankelijk van snelheid passieve beweging
• Hoe sneller, hoe meer hypertonie
§ Hypertonie agonist ≠ hypertonie antagonist
• Arm: flexoren (biceps) > extensoren (triceps) → spastische arm in flexie gehouden
• Been: flexoren (hamstrings) < extensoren (quadriceps) → spastisch been in extensie
gehouden
§ Vooral in begin van passieve beweging en vermindert plots (knipmesfenomeen)
o GEEN verandering trofische toestand van spieren
§ Wel mogelijk: disuse-atrofie door langdurige inactiviteit
3.2 Letsel van het lager motorneuron
– Anatomische distributie van 1 of meer perifere zenuwen of wortels bepaald klinische tekenen
o Uitval altijd ipsilateraal t.o.v. letsel
– Symptomen:
o Parese (krachtsvermindering)
o Hypo- tot areflexie van peesreflexen
o Hypotonie
o Spieratrofie
o Fasciculaties
§ = onvrijwillige contracties van groepen spiervezels zonder bewegingseffect op lidmaat
§ Voelbaar voor pt
§ Zichtbaar als aan oppervlakte van spier
§ Toename bij lichte percussie van spier
§ Aanwezig bij aandoeningen van motorische voorhoorn
3.3 Letsel van de spier
– Proximale en symmetrische parese
– Atrofie: vooral bij chronische spierziekten
– Peesreflexen = normaal of verlaagd
4. Van normale kracht naar normale beweging: basale ganglia en cerebellum
Intact hoger- en lager motorneuron = voldoende voor normale kracht ↔ onvoldoende voor normale beweging
Nodig voor normale beweging:
– Basale ganglia
– Cerebellum
– Normale kracht
à Letsel BG of cerebellum leidt niet tot krachtsverlies
4.1 Basale ganglia
= Extrapiramidaal systeem = verzamelnaam voor 4 grijze kernen
diep in hersenen:
1. Striatum: nc. caudatus + putamen
2. Globus pallidus: globus pallidus externus en internus
4
Nc. Lentiformis = putamen + globus pallidus
Striatum = nc. caudatus + putamen
W. Vandenberghe – 2025
H1: INLEIDING
1. Kracht
Kracht eist normale functie van:
1. Hoger motorneuron
2. Lager motorneuron
3. Skeletspier
Verlies van kracht = dysfunctie van 1 vd 3
– Gedeeltelijk krachtverlies = parese
– Volledige verlamming = paralyse
1.1 Hoger motorneuron
Ligging centrale motorneuronen
– Cellichaam: cerebrale cortex
o Vnl. delen van frontale kwab rostraal (anterieur) van sulcus centralis =
motorische cortex
§ Motorische cortex = somatotopisch georganiseerd (motorische
homunculus):
• Been → mediale kant van hemisfeer
• Romp, arm en hoofd → laterale (convexe) zijde van
hemisfeer
– Axonen: splitsen in 2 hoofdprojecties
o Ruggenmerg = corticospinale baan of piramidale baan (1)
o Motorische kernen van craniale zenuwen in hersenstam = corticobulbaire baan (2)
Verloop afdalende corticospinale vezels (1):
Samenkomst in achterste been van capsula interna (tussen
thalamus en globus pallidus) via corona radiatia*
↓
Pedunculus cerebri (in mesencefalon)
↓
Pons
↓
Pyramis (in verlengde merg)
↓
Ruggenmerg
↓
Decussatio pyramidum (= overgang verlengde merg naar
ruggenmerg):
85% kruist middellijn 15% kruist middellijn niet
↓ ↓
Afdaling als tractus Afdaling als tractus
corticospinalis lateralis corticospinalis anterior in
in zijstreng van ruggenmerg voorstreng van ruggenmerg
Verloop corticobulbaire vezels (2): (≈ corticospinale baan)
Afdaling door corona radiata en capsula interna → kruising in hersenstam naar
respectievelijke motorische kernen
*Corona radiata = waaier van axonen van de motorische cortex die samenkomen en
convergeren in capsula interna
1
,Corticospinale systeem Corticobulbaire systeem
Beïnvloedt uitsluitend motoriek van CONTRALATERALE Deels BILATERALE innervatie vanuit motorische cortex:
lichaamshelft – Kauwspieren (n. V)
– Spieren van bovenste helft van gelaat (m. frontalis en m. orbucularis oculi)
(n. VII)
– Farynx- en larynxspieren (n. IX en X)
Deels beïnvloed vanuit CONTRALATERALE hemisfeer:
– Spieren van onderste helft van gelaat (n. VII)
– Tongspieren (n. XII)
à organisatie heeft gevolgen voor patroon van klinische uitval bij unilaterale lesies
van afdalende banen → centrale vs. perifere facialisparese:
– Facialis kern in pons
o Bovenste deel: bilaterale input
o Onderste deel: contralaterale input
– Stel letsel in motorische cortex (bovenste motorneuron) = centrale
facialisparese
o Parese contralaterale onderste gelaatshelft
o Bovenste gelaatshelft gespaard
– Stel letsel perifeer = perifere facialisparese
o Volledige parese ipsilaterale gelaatshelft
Opmerking: centraal motorneuron = corticospinale baan = piramidale baan
– Klinisch: correct
– Anatomisch: niet volledig correct
o Reden: aanwezigheid van naar RM afdalende motorische vezels die in hersenstam ontspringen en niet
door pyramis lopen
§ Vb. rubropinale en reticulospinale banen
1.2 Lager motorneuron
Ligging spinale motorneuronen
Cellichamen:
– Motorische kernen van craniale zenuwen in hersenstam
– Voorhoorn van RM
Axonen:
– Voorste wortel → plexus → perifere zenuw → skeletspier
1.3 Spier
Motorische eenheid
– Motorneuron innerveert meerdere spiervezels → motorneuron + geïnnerveerde spiervezels = motorische
eenheid
o Kleine motorische eenheid → spieren met nauwkeurig gedoseerde bewegingen
§ Vb: 5-10 spiervezels/motorneuron in extrinsieke oogspieren
2
, § Vb: 10 spiervezels/motorneuron in handspieren
o Grote motorische eenheid
§ Vb: 100 of 1000 spiervezels/motorneuron in been- en heupspieren
Neuromusculaire junctie
– = synaps tussen motorneuron en spiervezel
– Acetylcholine vrijgezet door axonuiteinde van motorneuron → bindt Ach-receptoren (subtype
nicotinereceptoren) van postsynaptische membraan → eindpotentiaal ontstaat → indien groot genoeg: drempel
overschreden → actiepotentiaal ontstaat → voortgeleid over hele spiervezel → contractie spiervezel
2. Reflexen
Peesreflexen Uitgelokt door plotse uitrekking van spier (vb. slag reflexhamer op pees)
(= osteotendineuze reflexen
= propioceptieve reflexen Verloop:
= spierrekkingsreflexen) – Spierspoeltjes plots uitgerekt
– Afferente impuls via sensibele zenuwvezels naar RM
– Overdracht impuls op groepje lagere motorneuronen
– Contractie (zelfde) spier
Peesreflex = monosynaptisch dwz loopt over 2 neuronen:
1. Sensibel afferent neuron
2. Motorisch efferent neuron
Inhibitie peesreflex door afdalende banen uit cerebrale cortex
Klinisch belangrijkste peesreflexen:
– Biceps
– Triceps
– Kniepees
– Achillespees
– Masseter
– Reflex van Hofmann-trömmer
Exteroceptieve reflexen Uitgelokt door:
– Tactiele stimulus op huid (huidreflexen)
– Optische stimulus (vb. pupilreflex)
Exteroceptieve reflexen = polysynaptisch
Voorbeelden huidreflexen:
– Voetzoolreflex: mbv scherp voorwerp strijken over zool van voet
o Normale respons: plantaire flexie grote teen (eerste beweging telt!)
– Buikhuidreflex: mbv scherp voorwerp van lateraal naar navel strijken
o Normale respons: korte kleine beweging van navel richting stimulus
– Cremasterreflex: mbv scherp voorwerp over mediale zijde bovenbeen richting
lies strijken
o Normale respons: optrekking ipsilaterale testis
3. Klinische gevolgen van aantasting van hoger of lager motorneuron of spier
Vaststelling parese → altijd onderscheidt maken tussen:
– Hogermotorneuron letsel
– Lagermotorneuron letsel
– Spierletsel
3.1 Letsel van het hogermotorneuron
Piramidaal syndroom:
– Locatie letsel bepaald klinische afwijkingen in romp en ledematen
o Boven decussatio pyramidum = contralateraal t.o.v. letsel
o Onder decussatio pyramidum = homolateraaal t.o.v. letsel
– Symptomen:
o Parese (krachtsvermindering)
3
, o Hyperreflexie peesreflexen
§ Letsels corticospinale baan:
• Biceps-, triceps-, kniepees- of achillespeesreflexen te levendig
o In ergste geval: clonus
• Teken van Hoffmann-trömmer = aanwezig
o Bilateraal voorkomen is niet altijd pathologisch → soms ook bij gezonde
mensen met globaal levendige reflexen
§ Letsels corticobulbaire baan:
• Masseterreflex te levendig
o Veranderingen huidreflexen
§ Letsels corticospinale baan:
• Voetzoolreflex → teken van Babinsky (extensie grote teen ipv flexie)
• Buikreflex en cremasterreflex = verlaagd of afwezig
§ Letsels corticobulbaire baan:
• Snoutreflex en palmomentale reflex verschijnen
o Hypertonie (spasticiteit) = spiertonus neemt toe → 3 kenmerken:
§ Afhankelijk van snelheid passieve beweging
• Hoe sneller, hoe meer hypertonie
§ Hypertonie agonist ≠ hypertonie antagonist
• Arm: flexoren (biceps) > extensoren (triceps) → spastische arm in flexie gehouden
• Been: flexoren (hamstrings) < extensoren (quadriceps) → spastisch been in extensie
gehouden
§ Vooral in begin van passieve beweging en vermindert plots (knipmesfenomeen)
o GEEN verandering trofische toestand van spieren
§ Wel mogelijk: disuse-atrofie door langdurige inactiviteit
3.2 Letsel van het lager motorneuron
– Anatomische distributie van 1 of meer perifere zenuwen of wortels bepaald klinische tekenen
o Uitval altijd ipsilateraal t.o.v. letsel
– Symptomen:
o Parese (krachtsvermindering)
o Hypo- tot areflexie van peesreflexen
o Hypotonie
o Spieratrofie
o Fasciculaties
§ = onvrijwillige contracties van groepen spiervezels zonder bewegingseffect op lidmaat
§ Voelbaar voor pt
§ Zichtbaar als aan oppervlakte van spier
§ Toename bij lichte percussie van spier
§ Aanwezig bij aandoeningen van motorische voorhoorn
3.3 Letsel van de spier
– Proximale en symmetrische parese
– Atrofie: vooral bij chronische spierziekten
– Peesreflexen = normaal of verlaagd
4. Van normale kracht naar normale beweging: basale ganglia en cerebellum
Intact hoger- en lager motorneuron = voldoende voor normale kracht ↔ onvoldoende voor normale beweging
Nodig voor normale beweging:
– Basale ganglia
– Cerebellum
– Normale kracht
à Letsel BG of cerebellum leidt niet tot krachtsverlies
4.1 Basale ganglia
= Extrapiramidaal systeem = verzamelnaam voor 4 grijze kernen
diep in hersenen:
1. Striatum: nc. caudatus + putamen
2. Globus pallidus: globus pallidus externus en internus
4
Nc. Lentiformis = putamen + globus pallidus
Striatum = nc. caudatus + putamen