Louise Marie Van hoeck 2025-2026 1
,H1: UITGANGSPUNTEN (BASISPRINCIPES) PSYCHODIAGNOSTISCH PROCESMODEL
1. INLEIDING: WAT? WAAROM? HOE?
1.1. W AT? DEFINITIE KLINISCHE PSYCHODIAGNOSTIEK
- Klinische psychodiagnostiek = een wetenschappelijk onderbouwd besluitvormingsproces waarbij systematisch informatie
wordt verzameld, geanalyseerd en geïnterpreteerd om zicht te krijgen op de psychologische problemen of vragen van een cliënt.
o Het doel is niet om snel te labelen, maar om te begrijpen wat er precies aan de hand is, en of dit gaat om een disfunctie
of een normaal gegeven.
o Om besluit te maken gaan we aan expliciete diagnostiek doen en gaan we informatie gericht moeten verzamelen
(zonder gaan we gewoon speculeren) en analyseren.
§ Bv. als iemand zich slecht in zijn vel voelt moet je informatie verzamelen over hoe hij zich precies voelt (welke
gedachten heeft persoon, welk gedrag stelt persoon, hoe vaak komt het voor (frequentie), …).
o Verzamelen van info gaat men wetenschappelijk doen.
§ Men werkt met betrouwbare en valide instrumenten.
§ Beslissingen worden gestoeld op empirisch onderbouwde kennis, niet enkel op intuïtie.
- 3 specifieke doelen:
o Onderkenning
§ In kaart brengen van klachten
§ Begrijpen waarom cliënt zich op dit moment met deze problemen presenteert
§ Ontdekken wat er aan de hand is
o Verklaring
§ Inzicht krijgen in de onderliggende mechanismen die klachten verzoorzaken of in stand houden
§ Ontdekken waarom dit gebeurt
o Indicatie
§ Bepalen hoe we deze cliënt het beste verder kunnen helpen (advies, begeleiding, therapie, doorverwijzing)
§ Wat kunnen wij doen om de persoon die vraag gesteld heeft verder te helpen?
1.2. W AAROM? FOUTENBRONNEN
- Geen systematische en consistente werkwijze hanteren
o Als een psycholoog geen vaste structuur volgt (stappen overslaan, lukraak informatie verzamelen), kan de diagnose
onvolledig of scheef getrokken zijn.
o Voorbeeld: bij de ene cliënt heel uitgebreid testen afnemen, maar bij de andere enkel een kort gesprek voeren →
resultaten zijn moeilijk te vergelijken en mogelijk niet betrouwbaar.
- Informatie zoeken die idee bevestigt
o De psycholoog let alleen op informatie die zijn/haar eerste vermoeden bevestigt, en negeert tegenstrijdige signalen.
o Voorbeeld: denken “deze cliënt is depressief” en dan enkel vragen stellen over somberheid, maar niet onderzoeken of
er misschien een angststoornis speelt.
- Gebrekkige kwaliteit van de onderzoeksmiddelen en ongeschikte normen
o Testen of vragenlijsten die niet betrouwbaar of valide zijn, geven een verkeerd beeld.
o Ook het gebruik van verkeerde normgroepen (bv. een Nederlandse testnorm toepassen op iemand met een totaal
andere culturele achtergrond) kan tot fouten leiden.
o Voorbeeld: een IQ-test gebruiken die niet geschikt is voor anderstalige kinderen → lagere scores die eigenlijk niets met
hun echte cognitieve capaciteiten te maken hebben.
- Onvoldoende samenwerking met cliënt en zijn omgeving
o Diagnostiek werkt beter als je samenwerkt met de cliënt (en soms ook ouders, leerkrachten, partner…).
o Als dat niet gebeurt, mis je belangrijke informatie of voelt de cliënt zich niet gehoord.
o Voorbeeld: een tiener zegt dat hij geen probleem ziet, maar ouders en leerkracht signaleren grote gedragsproblemen.
Als je alleen de ouders hoort en de tiener negeert, krijg je een eenzijdig beeld.
- Diagnostisch proces onvoldoende afgestemd op de hulpvragen van de cliënt
o De psycholoog moet goed aansluiten bij de eigenlijke vraag van de cliënt.
o Als de focus verkeerd ligt, voelt de cliënt zich niet geholpen.
o Voorbeeld: de cliënt vraagt hulp voor paniekaanvallen, maar de psycholoog focust vooral op slaapklachten.
Louise Marie Van hoeck 2025-2026 2
, - Voor de hand liggende diagnosen en interventies over het hoofd zien
o Soms wordt te ingewikkeld gedacht en worden eenvoudige verklaringen of oplossingen gemist.
o Voorbeeld: een kind heeft concentratieproblemen → men denkt meteen aan ADHD, maar eigenlijk blijkt het kind slecht
te slapen door stress thuis.
- Besluitvorming onvoldoende gebaseerd op beschikbare gegevens; geen objectieve criteria hanteren
o Een diagnose mag niet enkel op gevoel of intuïtie gebaseerd zijn.
o Objectieve criteria (testen, observaties, DSM-criteria) moeten gebruikt worden.
o Voorbeeld: zeggen “dit is duidelijk autisme” zonder de criteria systematisch af te checken en zonder meerdere
bronnen van informatie.
- Besluitvorming onvoldoende expliciteren en daardoor onvoldoende duidelijk voor collega’s en cliënten
o De redenering achter een diagnose moet duidelijk uitgelegd worden.
o Anders begrijpen collega’s en cliënten niet waarom een bepaalde conclusie of advies werd gegeven.
o Voorbeeld: in een verslag enkel schrijven “cliënt voldoet aan de criteria voor depressie” zonder uit te leggen hoe men
daartoe kwam → de cliënt voelt zich niet meegenomen in het proces.
- Teveel vakjargon in de communicatie
o Als de psycholoog te veel moeilijke woorden gebruikt, begrijpt de cliënt (of ouders, leerkrachten, artsen) de uitleg niet.
o Voorbeeld: zeggen “er zijn internaliserende externaliserende problematieken” i.p.v. “uw kind heeft vooral last van
piekeren en prikkelbaarheid”.
- Te vlug adviezen formuleren
o Als er te snel naar oplossingen gegrepen wordt, zonder een grondig onderzoek, kunnen de adviezen niet passend zijn.
o Voorbeeld: meteen therapie voor faalangst adviseren, terwijl eigenlijk eerst duidelijk moet worden of er ook
leerproblemen meespelen.
1.3. HOE? PSYCHODIAGNOSTISCHE MODELLEN
- Om foutenbronnen tegen te gaan / te vermijden, gaan we proberen met een model te werken.
o De empirische cyclus van De Groot
- Er zijn veel soorten modellen maar wat elk model centraal stelt is dat we hypothesen gaan vormen (genereren) en die hypothese
gaan aftoetsen met realiteit.
- = basis van alle ontwikkeling in de wetenschappelijke psychodiagnostiek
o d.w.z. meeste modellen hebben HYPOTHESETOETSEND karakter
- Het model dat wij hanteren is werkveldoverschrijdend.
o Werkveldoverschrijdend = samenwerking tussen verschillende sectoren/werkvelden om de cliënt zo goed mogelijk te
helpen.
- Staat los van specifiek psychologisch denkkader
o Psychodiagnostische modellen zijn neutraal en methodisch (het stappenplan van onderzoek), terwijl psychologische
denkkaders de theoretische bril zijn waarmee je de resultaten begrijpt.
- Expliciteren van denkproces achterliggend aan het handelen
o Je maakt duidelijk waarom je denkt dat dat aan de hand is, je iets doet of een bepaalde beslissing neemt, en niet
alleen wat je doet.
→ Kwaliteitsverhogend: door systematisch, transparant, beredeneerd te werken – voorkomen we fouten – vergroten we tevredenheid
Louise Marie Van hoeck 2025-2026 3
, 2. UITGANGSPUNTEN / BASISPRINCIPES
1. Scientist – practitioner
2. Cliënt centraal
3. Interventiegericht
4. Systematisch
5. Transactioneel referentiekader
6. Constructief samenwerken
7. Fair en cultuurbewust
8. Versterken en benutten positieve aspecten
9. Deontologische code, wettelijke richtlijnen en ethische normen en waarden
- Uitgangspunt 1: de psychodiagnosticus handelt en denkt als een scientist – practitioner
o De psychodiagnosticus hanteert als professional in het werkveld (“practitioner”) een wetenschappelijke basishouding
(“scientist”):
§ Hypothesen formuleren o.b.v. wetenschappelijke kennis
§ Instrumenten kiezen met goede pscyhometrische eigenschappen
§ Op betrouwbare manier resultaten van het onderzoek bepalen
§ Evidence based interventies aanbevelen (interventies die wetenschappelijk onderbouwd zijn)
o ! Hulpmiddel: Evidence based richtlijnen !
o Bv. Als een kind concentratieproblemen heeft, kies je een test met goede psychometrische eigenschappen in plaats
van een snelle online test.
- Uitgangspunt 2: de psychodiagnosticus stelt de cliënt steeds centraal
o Bv. Als een ouder vooral wil weten of zijn kind ondersteuning op school nodig heeft, ga je daar eerst naar kijken – en niet
meteen alleen naar “past dit bij ADHD of niet?”.
- Uitgangspunt 3: de psychodiagnosticus handelt en denkt interventiegericht
o Psychodiagnosticus onderzoekt ifv advies op maat
o Diagnose en/of integratief beeld is niet het doel, maar middel om advies of behandeling te geven. Het eindpunt is
advies op maat.
o Bv. Je doet geen uitgebreide persoonlijkheidstest “omdat het kan”, maar enkel als het helpt om te beslissen welke
begeleiding de cliënt nodig heeft.
- Uitgangspunt 4: de psychodiagnosticus handelt en denkt systematisch
o Werken met een model dat de stappen in denken en handelen duidelijk maakt.
§ Expliciteert stappen in denken en handelen
o ! systematische reflectie en evaluatie na elke stap !
o Bv. Na een intake check je of de hypothese klopt en of je nog extra informatie moet verzamelen, in plaats van meteen
door te rennen naar een conclusie.
- Uitgangspunt 5: de psychodiagnosticus hanteert een transactioneel referentiekader
o Problemen zijn zelden alleen “intern” (bv. alleen in de hersenen) of alleen “extern” (bv. alleen door gezin). Meestal is er
een samenspel.
o Bv. Een kind met druk gedrag kan deels biologisch een hoge energie hebben, maar ook last hebben van een strenge
leerkracht of stress thuis.
Louise Marie Van hoeck 2025-2026 4
,H1: UITGANGSPUNTEN (BASISPRINCIPES) PSYCHODIAGNOSTISCH PROCESMODEL
1. INLEIDING: WAT? WAAROM? HOE?
1.1. W AT? DEFINITIE KLINISCHE PSYCHODIAGNOSTIEK
- Klinische psychodiagnostiek = een wetenschappelijk onderbouwd besluitvormingsproces waarbij systematisch informatie
wordt verzameld, geanalyseerd en geïnterpreteerd om zicht te krijgen op de psychologische problemen of vragen van een cliënt.
o Het doel is niet om snel te labelen, maar om te begrijpen wat er precies aan de hand is, en of dit gaat om een disfunctie
of een normaal gegeven.
o Om besluit te maken gaan we aan expliciete diagnostiek doen en gaan we informatie gericht moeten verzamelen
(zonder gaan we gewoon speculeren) en analyseren.
§ Bv. als iemand zich slecht in zijn vel voelt moet je informatie verzamelen over hoe hij zich precies voelt (welke
gedachten heeft persoon, welk gedrag stelt persoon, hoe vaak komt het voor (frequentie), …).
o Verzamelen van info gaat men wetenschappelijk doen.
§ Men werkt met betrouwbare en valide instrumenten.
§ Beslissingen worden gestoeld op empirisch onderbouwde kennis, niet enkel op intuïtie.
- 3 specifieke doelen:
o Onderkenning
§ In kaart brengen van klachten
§ Begrijpen waarom cliënt zich op dit moment met deze problemen presenteert
§ Ontdekken wat er aan de hand is
o Verklaring
§ Inzicht krijgen in de onderliggende mechanismen die klachten verzoorzaken of in stand houden
§ Ontdekken waarom dit gebeurt
o Indicatie
§ Bepalen hoe we deze cliënt het beste verder kunnen helpen (advies, begeleiding, therapie, doorverwijzing)
§ Wat kunnen wij doen om de persoon die vraag gesteld heeft verder te helpen?
1.2. W AAROM? FOUTENBRONNEN
- Geen systematische en consistente werkwijze hanteren
o Als een psycholoog geen vaste structuur volgt (stappen overslaan, lukraak informatie verzamelen), kan de diagnose
onvolledig of scheef getrokken zijn.
o Voorbeeld: bij de ene cliënt heel uitgebreid testen afnemen, maar bij de andere enkel een kort gesprek voeren →
resultaten zijn moeilijk te vergelijken en mogelijk niet betrouwbaar.
- Informatie zoeken die idee bevestigt
o De psycholoog let alleen op informatie die zijn/haar eerste vermoeden bevestigt, en negeert tegenstrijdige signalen.
o Voorbeeld: denken “deze cliënt is depressief” en dan enkel vragen stellen over somberheid, maar niet onderzoeken of
er misschien een angststoornis speelt.
- Gebrekkige kwaliteit van de onderzoeksmiddelen en ongeschikte normen
o Testen of vragenlijsten die niet betrouwbaar of valide zijn, geven een verkeerd beeld.
o Ook het gebruik van verkeerde normgroepen (bv. een Nederlandse testnorm toepassen op iemand met een totaal
andere culturele achtergrond) kan tot fouten leiden.
o Voorbeeld: een IQ-test gebruiken die niet geschikt is voor anderstalige kinderen → lagere scores die eigenlijk niets met
hun echte cognitieve capaciteiten te maken hebben.
- Onvoldoende samenwerking met cliënt en zijn omgeving
o Diagnostiek werkt beter als je samenwerkt met de cliënt (en soms ook ouders, leerkrachten, partner…).
o Als dat niet gebeurt, mis je belangrijke informatie of voelt de cliënt zich niet gehoord.
o Voorbeeld: een tiener zegt dat hij geen probleem ziet, maar ouders en leerkracht signaleren grote gedragsproblemen.
Als je alleen de ouders hoort en de tiener negeert, krijg je een eenzijdig beeld.
- Diagnostisch proces onvoldoende afgestemd op de hulpvragen van de cliënt
o De psycholoog moet goed aansluiten bij de eigenlijke vraag van de cliënt.
o Als de focus verkeerd ligt, voelt de cliënt zich niet geholpen.
o Voorbeeld: de cliënt vraagt hulp voor paniekaanvallen, maar de psycholoog focust vooral op slaapklachten.
Louise Marie Van hoeck 2025-2026 2
, - Voor de hand liggende diagnosen en interventies over het hoofd zien
o Soms wordt te ingewikkeld gedacht en worden eenvoudige verklaringen of oplossingen gemist.
o Voorbeeld: een kind heeft concentratieproblemen → men denkt meteen aan ADHD, maar eigenlijk blijkt het kind slecht
te slapen door stress thuis.
- Besluitvorming onvoldoende gebaseerd op beschikbare gegevens; geen objectieve criteria hanteren
o Een diagnose mag niet enkel op gevoel of intuïtie gebaseerd zijn.
o Objectieve criteria (testen, observaties, DSM-criteria) moeten gebruikt worden.
o Voorbeeld: zeggen “dit is duidelijk autisme” zonder de criteria systematisch af te checken en zonder meerdere
bronnen van informatie.
- Besluitvorming onvoldoende expliciteren en daardoor onvoldoende duidelijk voor collega’s en cliënten
o De redenering achter een diagnose moet duidelijk uitgelegd worden.
o Anders begrijpen collega’s en cliënten niet waarom een bepaalde conclusie of advies werd gegeven.
o Voorbeeld: in een verslag enkel schrijven “cliënt voldoet aan de criteria voor depressie” zonder uit te leggen hoe men
daartoe kwam → de cliënt voelt zich niet meegenomen in het proces.
- Teveel vakjargon in de communicatie
o Als de psycholoog te veel moeilijke woorden gebruikt, begrijpt de cliënt (of ouders, leerkrachten, artsen) de uitleg niet.
o Voorbeeld: zeggen “er zijn internaliserende externaliserende problematieken” i.p.v. “uw kind heeft vooral last van
piekeren en prikkelbaarheid”.
- Te vlug adviezen formuleren
o Als er te snel naar oplossingen gegrepen wordt, zonder een grondig onderzoek, kunnen de adviezen niet passend zijn.
o Voorbeeld: meteen therapie voor faalangst adviseren, terwijl eigenlijk eerst duidelijk moet worden of er ook
leerproblemen meespelen.
1.3. HOE? PSYCHODIAGNOSTISCHE MODELLEN
- Om foutenbronnen tegen te gaan / te vermijden, gaan we proberen met een model te werken.
o De empirische cyclus van De Groot
- Er zijn veel soorten modellen maar wat elk model centraal stelt is dat we hypothesen gaan vormen (genereren) en die hypothese
gaan aftoetsen met realiteit.
- = basis van alle ontwikkeling in de wetenschappelijke psychodiagnostiek
o d.w.z. meeste modellen hebben HYPOTHESETOETSEND karakter
- Het model dat wij hanteren is werkveldoverschrijdend.
o Werkveldoverschrijdend = samenwerking tussen verschillende sectoren/werkvelden om de cliënt zo goed mogelijk te
helpen.
- Staat los van specifiek psychologisch denkkader
o Psychodiagnostische modellen zijn neutraal en methodisch (het stappenplan van onderzoek), terwijl psychologische
denkkaders de theoretische bril zijn waarmee je de resultaten begrijpt.
- Expliciteren van denkproces achterliggend aan het handelen
o Je maakt duidelijk waarom je denkt dat dat aan de hand is, je iets doet of een bepaalde beslissing neemt, en niet
alleen wat je doet.
→ Kwaliteitsverhogend: door systematisch, transparant, beredeneerd te werken – voorkomen we fouten – vergroten we tevredenheid
Louise Marie Van hoeck 2025-2026 3
, 2. UITGANGSPUNTEN / BASISPRINCIPES
1. Scientist – practitioner
2. Cliënt centraal
3. Interventiegericht
4. Systematisch
5. Transactioneel referentiekader
6. Constructief samenwerken
7. Fair en cultuurbewust
8. Versterken en benutten positieve aspecten
9. Deontologische code, wettelijke richtlijnen en ethische normen en waarden
- Uitgangspunt 1: de psychodiagnosticus handelt en denkt als een scientist – practitioner
o De psychodiagnosticus hanteert als professional in het werkveld (“practitioner”) een wetenschappelijke basishouding
(“scientist”):
§ Hypothesen formuleren o.b.v. wetenschappelijke kennis
§ Instrumenten kiezen met goede pscyhometrische eigenschappen
§ Op betrouwbare manier resultaten van het onderzoek bepalen
§ Evidence based interventies aanbevelen (interventies die wetenschappelijk onderbouwd zijn)
o ! Hulpmiddel: Evidence based richtlijnen !
o Bv. Als een kind concentratieproblemen heeft, kies je een test met goede psychometrische eigenschappen in plaats
van een snelle online test.
- Uitgangspunt 2: de psychodiagnosticus stelt de cliënt steeds centraal
o Bv. Als een ouder vooral wil weten of zijn kind ondersteuning op school nodig heeft, ga je daar eerst naar kijken – en niet
meteen alleen naar “past dit bij ADHD of niet?”.
- Uitgangspunt 3: de psychodiagnosticus handelt en denkt interventiegericht
o Psychodiagnosticus onderzoekt ifv advies op maat
o Diagnose en/of integratief beeld is niet het doel, maar middel om advies of behandeling te geven. Het eindpunt is
advies op maat.
o Bv. Je doet geen uitgebreide persoonlijkheidstest “omdat het kan”, maar enkel als het helpt om te beslissen welke
begeleiding de cliënt nodig heeft.
- Uitgangspunt 4: de psychodiagnosticus handelt en denkt systematisch
o Werken met een model dat de stappen in denken en handelen duidelijk maakt.
§ Expliciteert stappen in denken en handelen
o ! systematische reflectie en evaluatie na elke stap !
o Bv. Na een intake check je of de hypothese klopt en of je nog extra informatie moet verzamelen, in plaats van meteen
door te rennen naar een conclusie.
- Uitgangspunt 5: de psychodiagnosticus hanteert een transactioneel referentiekader
o Problemen zijn zelden alleen “intern” (bv. alleen in de hersenen) of alleen “extern” (bv. alleen door gezin). Meestal is er
een samenspel.
o Bv. Een kind met druk gedrag kan deels biologisch een hoge energie hebben, maar ook last hebben van een strenge
leerkracht of stress thuis.
Louise Marie Van hoeck 2025-2026 4