BEGRIPPENLIJST PSYCHOLOGIE
HOOFDSTUK 1: INLEIDING TOT DE SOCIALE PSYCHOLOGIE
Psychologie: de wetenschappelijke studie naar het gedrag en het innerlijke leven
(gedachten & gevoelens) van mensen
Sociale psychologie: de wetenschappelijke studie naar de manier waarop de werkelijke of
denkbeeldige aanwezigheid van mensen de gedachten, gevoelens en gedragingen van
andere mensen beïnvloedt
Sociale invloed: het effect dat de woorden, daden of alleen al de aanwezigheid van andere
mensen hebben op onze gedachten, gevoelens, houdingen en/of gedrag
Empirische methode: op waarneming en/of onderzoek gebaseerde methode voor het
toetsen van hypothesen
Hypothese: een als voorlopige waarheid aangenomen, maar nog te bewijzen
vooronderstelling
Determinant: bepalende factor in een ontwikkeling of toestand
Natuurlijke selectie: het verschijnsel dat in de evolutie sommige organismen uit een
bepaalde populatie beter in hun omgeving passen en zo meer kans hebben om te zorgen voor
overlevende nakomelingen dan minder goed aangepaste organismen
Evolutionaire psychologie: wetenschappelijke discipline die sociaal gedrag probeert te
verklaren op basis van erfelijke factoren die zich door de tijd heen hebben ontwikkeld volgens
de principes van natuurlijke selectie
Individuele verschillen: die aspecten van de persoonlijkheid die mensen onderscheiden van
anderen
Construct: de manier waarop mensen de sociale wereld waarnemen, begrijpen &
interpreteren
Fundamentele attributiefout: neiging om de mate waarin iemands gedrag wordt
veroorzaakt door de rol an persoonlijke eigenschappen en andere interne factoren te
overschatten en de rol van externe, situationele factoren te onderschatten (=
correspondentievertekening)
Attributie: het toeschrijven van oorzaken aan het eigen of aan andermans gedrag en het
daarmee voorzien van verklaringen
Behaviorisme: psychologische stroming die ervan uitgaat dat je om menselijk gedrag te
kunnen begrijpen slechts hoeft te kijken naar de bekrachtigende of straffende eigenschappen
van de omgeving
Gestaltpsychologie: psychologische stroming die het belang benadrukt van het bestuderen
van de persoonlijke (subjectieve) manier waarop een object wordt waargenomen, in plaats
van het bestuderen an de manier waarop de objectieve, fysieke eigenschappen zich
combineren tot het object
Fenomenologie: filosofische stroming die probeert door de geestelijk-intuïtieve beschouwing
(door directe ervaring) van de dingen, niet door rationele kennis, de wereld en het wezen der
dingen te beschrijven
Naïef realisme: de overtuiging dat we dingen waarnemen zoals ze echt zijn, daarbij
onderschattend hoeveel we dat we zien, interpreteren of zelfs verdraaien
Zelfwaardering: de beoordeling van mensen van wat ze zelf waard zijn, dat wil zeggen de
mate waarin ze zichzelf als goed, competent en fatsoenlijk zien
, Positieve zelfwaardering: een positieve waardering van zichzelf, dat wil zeggen: zichzelf
beschouwen als bijvoorbeeld goed, competent en beschaafd
Zelfverheffingsmotief: de voorkeur die mensen hebben voor informatie die hen in een
positief daglicht stelt, ofwel voor de informatie die hun zelfwaardering doet stijgen
Accuraatheidsmotief: de behoefte van mensen om een beeld te creëren dat zo veel
mogelijk met de werkelijkheid overeenkomt
HOOFDSTUK 3: SOCIALE COGNITIE
Sociale cognitie: hoe mensen denken over zichzelf en de sociale wereld: het selecteren,
interpreteren, herinneren en gebruiken van sociale informatie om oordelen te vormen en
beslissingen te nemen
Automatisch denken: denken dat onbewust, onopzettelijk, onwillekeurig en zonder
inspanning plaatsvindt
Gecontroleerd denken: denken dat bewust, opzettelijk en uit vrije wil plaatsvindt en dat
inspanning vereist
Schema’s: mentale structuren die mensen gebruiken om hun kennis over de sociale wereld
te organiseren in categorieën en om nieuwe informatie te begrijpen
Scripts: schema’s over specifieke gebeurtenissen, oftewel de beschrijving van hoe zo’n
gebeurtenis gewoonlijk verloopt
Sociale categorisatie: het begrijpelijker maken van de sociale wereld door mensen op basis
van enkele kenmerken in te delen in categorieën
Toegankelijkheid van schema’s: mate waarin schema’s en concepten zich op de
voorgrond van ons bewustzijn bevinden waardoor het waarschijnlijk is dat we ze gebruiken bij
onze interpretatie van de sociale wereld
Priming: het proces waarbij recente ervaringen de toegankelijkheid van een schema,
kenmerk of concept verhogen
Perseveratie-effect: fenomeen dat opvattingen van mensen over zichzelf en de sociale
wereld aanhouden, ondanks bewijzen van het tegendeel
Bestraffingseffect: het fenomeen dat positieve opvattingen over de sociale wereld waarvan
bewezen wordt dat ze onjuist zijn, kunnen omslaan naar zeer negatieve opvattingen
Negativiteitsbias (negativiteitseffect): het verschijnsel dat we negatieve gebeurtenissen
en informatie gemakkelijker opmerken dan positieve, dat die ons sterker beïnvloedt en dat we
ons deze gemakkelijker herinneren
Selfulfilling prophecy: de verwachtingen van het eigen of andermans gedrag komen sneller
uit, omdat deze verwachtingen onze interpretaties en gedrag sturen
Pygmalioneffect: een positieve variant van de selfulfilling prophecy, waarbij iemand beter
gaat presteren door de positieve verwachting die anderen van diegene hebben
Golemeffect: een negatieve variant van de selfulfilling prophecy, waarbij iemand minder
goed gaat presteren door negatieve verwachting die anderen van diegene hebben
Beoordelingsheuristiek: mentale vuistregel die mensen gebruiken nom snel en efficiënt te
kunnen oordelen
HOOFDSTUK 1: INLEIDING TOT DE SOCIALE PSYCHOLOGIE
Psychologie: de wetenschappelijke studie naar het gedrag en het innerlijke leven
(gedachten & gevoelens) van mensen
Sociale psychologie: de wetenschappelijke studie naar de manier waarop de werkelijke of
denkbeeldige aanwezigheid van mensen de gedachten, gevoelens en gedragingen van
andere mensen beïnvloedt
Sociale invloed: het effect dat de woorden, daden of alleen al de aanwezigheid van andere
mensen hebben op onze gedachten, gevoelens, houdingen en/of gedrag
Empirische methode: op waarneming en/of onderzoek gebaseerde methode voor het
toetsen van hypothesen
Hypothese: een als voorlopige waarheid aangenomen, maar nog te bewijzen
vooronderstelling
Determinant: bepalende factor in een ontwikkeling of toestand
Natuurlijke selectie: het verschijnsel dat in de evolutie sommige organismen uit een
bepaalde populatie beter in hun omgeving passen en zo meer kans hebben om te zorgen voor
overlevende nakomelingen dan minder goed aangepaste organismen
Evolutionaire psychologie: wetenschappelijke discipline die sociaal gedrag probeert te
verklaren op basis van erfelijke factoren die zich door de tijd heen hebben ontwikkeld volgens
de principes van natuurlijke selectie
Individuele verschillen: die aspecten van de persoonlijkheid die mensen onderscheiden van
anderen
Construct: de manier waarop mensen de sociale wereld waarnemen, begrijpen &
interpreteren
Fundamentele attributiefout: neiging om de mate waarin iemands gedrag wordt
veroorzaakt door de rol an persoonlijke eigenschappen en andere interne factoren te
overschatten en de rol van externe, situationele factoren te onderschatten (=
correspondentievertekening)
Attributie: het toeschrijven van oorzaken aan het eigen of aan andermans gedrag en het
daarmee voorzien van verklaringen
Behaviorisme: psychologische stroming die ervan uitgaat dat je om menselijk gedrag te
kunnen begrijpen slechts hoeft te kijken naar de bekrachtigende of straffende eigenschappen
van de omgeving
Gestaltpsychologie: psychologische stroming die het belang benadrukt van het bestuderen
van de persoonlijke (subjectieve) manier waarop een object wordt waargenomen, in plaats
van het bestuderen an de manier waarop de objectieve, fysieke eigenschappen zich
combineren tot het object
Fenomenologie: filosofische stroming die probeert door de geestelijk-intuïtieve beschouwing
(door directe ervaring) van de dingen, niet door rationele kennis, de wereld en het wezen der
dingen te beschrijven
Naïef realisme: de overtuiging dat we dingen waarnemen zoals ze echt zijn, daarbij
onderschattend hoeveel we dat we zien, interpreteren of zelfs verdraaien
Zelfwaardering: de beoordeling van mensen van wat ze zelf waard zijn, dat wil zeggen de
mate waarin ze zichzelf als goed, competent en fatsoenlijk zien
, Positieve zelfwaardering: een positieve waardering van zichzelf, dat wil zeggen: zichzelf
beschouwen als bijvoorbeeld goed, competent en beschaafd
Zelfverheffingsmotief: de voorkeur die mensen hebben voor informatie die hen in een
positief daglicht stelt, ofwel voor de informatie die hun zelfwaardering doet stijgen
Accuraatheidsmotief: de behoefte van mensen om een beeld te creëren dat zo veel
mogelijk met de werkelijkheid overeenkomt
HOOFDSTUK 3: SOCIALE COGNITIE
Sociale cognitie: hoe mensen denken over zichzelf en de sociale wereld: het selecteren,
interpreteren, herinneren en gebruiken van sociale informatie om oordelen te vormen en
beslissingen te nemen
Automatisch denken: denken dat onbewust, onopzettelijk, onwillekeurig en zonder
inspanning plaatsvindt
Gecontroleerd denken: denken dat bewust, opzettelijk en uit vrije wil plaatsvindt en dat
inspanning vereist
Schema’s: mentale structuren die mensen gebruiken om hun kennis over de sociale wereld
te organiseren in categorieën en om nieuwe informatie te begrijpen
Scripts: schema’s over specifieke gebeurtenissen, oftewel de beschrijving van hoe zo’n
gebeurtenis gewoonlijk verloopt
Sociale categorisatie: het begrijpelijker maken van de sociale wereld door mensen op basis
van enkele kenmerken in te delen in categorieën
Toegankelijkheid van schema’s: mate waarin schema’s en concepten zich op de
voorgrond van ons bewustzijn bevinden waardoor het waarschijnlijk is dat we ze gebruiken bij
onze interpretatie van de sociale wereld
Priming: het proces waarbij recente ervaringen de toegankelijkheid van een schema,
kenmerk of concept verhogen
Perseveratie-effect: fenomeen dat opvattingen van mensen over zichzelf en de sociale
wereld aanhouden, ondanks bewijzen van het tegendeel
Bestraffingseffect: het fenomeen dat positieve opvattingen over de sociale wereld waarvan
bewezen wordt dat ze onjuist zijn, kunnen omslaan naar zeer negatieve opvattingen
Negativiteitsbias (negativiteitseffect): het verschijnsel dat we negatieve gebeurtenissen
en informatie gemakkelijker opmerken dan positieve, dat die ons sterker beïnvloedt en dat we
ons deze gemakkelijker herinneren
Selfulfilling prophecy: de verwachtingen van het eigen of andermans gedrag komen sneller
uit, omdat deze verwachtingen onze interpretaties en gedrag sturen
Pygmalioneffect: een positieve variant van de selfulfilling prophecy, waarbij iemand beter
gaat presteren door de positieve verwachting die anderen van diegene hebben
Golemeffect: een negatieve variant van de selfulfilling prophecy, waarbij iemand minder
goed gaat presteren door negatieve verwachting die anderen van diegene hebben
Beoordelingsheuristiek: mentale vuistregel die mensen gebruiken nom snel en efficiënt te
kunnen oordelen