Het kind in zijn wereld:
1 Inleiding:
Invloed vanuit de eigen ontwikkeling
Invloed vanuit de maatschappelijke ontwikkeling
Elke vorm van onderwijs richt zich naar 2 belangrijke dingen: het kind zelf en de
wereld waarin het kind opgroeit
Bij de beginsituatie plaatsen we het in kind in zijn verhouding tot de wereld waarin het
opgroeit
Staan stil bij de ontwikkeling v/h kind en achterhalen op welke manier de
wereld de beginsituatie v/d kinderen beïnvloedt
Bedoeling onderwijs: kinderen voorbereiden o/d wereld waarin ze als volwassene
terecht komen: het vernieuwen v/d gemeenschappelijke wereld --> cfr. onderwijzen is
verwijzen --> Hannah Arendt: nataliteit
Eerst beginsituatie v/h kind leren kennen
Leerdoel: uitleggen wat beginsituatie betekent
Leerdoel: weergeven wat de invloed v/d beginsituatie is in het klasgebeuren
2 Kleuters ontwikkelen:
2.1 Inleiding:
Religieuze en levensbeschouwelijke groei begeleiden
Startpunt: ontwikkeling v/h kind
Opvoedingsproces om de religieuze en levensbeschouwelijke groei te stimuleren -->
verloopt niet altijd in een rechte lijn --> kleuters ontwikkelen in sprongen
Houd hier rekening mee bij begeleiding v/d religieuze en
levensbeschouwelijke groei v/h kind
Leerdoel: de plaats van godsdienst weergeven in de veranderende samenleving
Leerdoel: weergeven welke elementen deel uitmaken v/d beginsituatie voor het vak
godsdienst
2.2 De cognitieve ontwikkeling (Piaget):
De religieuze en de levensbeschouwelijke groei wordt bepaald door de cognitieve
mogelijkheden van dit kind
2.2.1 Sensori-motorische fase: zuigelingen:
Reageren op prikkels
Met de zintuigen en door te bewegen verkent een kind de wereld
Zijn reflexen gaan stilaan over in beheersbare handelingen
‘intelligent’ door zijn handelen (motorisch) af te stemmen op zintuigelijke prikkels
(sensori-)
2.2.2 Pre-operationele fase: peuters en kleuters:
1
, Het voorstellingsvermogen ontwikkelt zich --> het kind moet iets zien en het kind kan
zich daar iets bij voorstellen
Symboolformatie:
Kind kan zich dingen voorstellen via prenten of woorden
Afhankelijkheid van direct waarneembare dingen verdwijnt
- Bv: wanneer papa/mama er niet zijn, weet het kind wat hij er zich bij
moet voorstellen
Kind maakt duidelijk onderscheid tussen de voorstelling van iets en het ding
zelf --> kind moet het ‘ding’ wel gezien hebben voor het er zich een
voorstelling van kan maken (= concreet-denken)
God is moeilijker voor een kleuter --> Jezus makkelijker
Verwevenheid realiteit-fantasie:
Kind is niet instaat om realiteit en fantasie te onderscheiden
Dingen die ze nog niet weten/begrijpen vullen ze in met eigen fantasie
Leugens zijn op die leeftijd niet altijd leugens --> kind gelooft dat sommige
dingen die het vertelt deel uitmaken v/d realiteit
- Bv: een kleuter at spaghetti --> bij het navertellen v/h Bijbelverhaal van
Zacheüs zal hij zeggen dat Zacheüs Jezus spaghetti gaf bij zijn
bezoek aan hem
Bezieldheid van dingen/magisch denken:
Voorwerpen leven/krijgen een geest
- Bv: als ik over een steen val, dan plaagt de steen mij
Voorwerpen hebben een bepaalde kracht/gevoelens voor het kind
Het kind bekijkt de wereld alsof hij gemaakt is door de mens of door God en in
functie v/d mens
- Bv: de mens of God heeft de zon gemaakt --> het lekker warm zou zijn
en de sneeuw --> wij leuk kunnen spelen
Kinderlijk realisme:
Zoals het kind het waarneemt/bedenkt, zo gebeurt het ook volgens het kind
- Bv: we rijden in de auto --> de zon volgt ons
Egocentrisme:
Het kind ziet zichzelf als middelpunt --> zich inleven in een ander is moeilijk
Vertellen v/e Bijbelverhaal = moeilijk --> kinderen hebben hun eigen standpunt
Werken met een situatieschets is niet altijd eenvoudig --> kunnen zich niet
inleven in de standpunten v/e ander
Geen logische gedachtegang:
Geen logische gedachtegang --> denken van moment tot moment
Gedachtegang is vaak niet of moeilijk omkeerbaar --> spreken zich soms
tegen
Het vertellen van Bijbelverhalen gebeurt best met bijbelplaten -->
ondersteunen kinderen bij de opbouw v/e logische gedachtegang
2
1 Inleiding:
Invloed vanuit de eigen ontwikkeling
Invloed vanuit de maatschappelijke ontwikkeling
Elke vorm van onderwijs richt zich naar 2 belangrijke dingen: het kind zelf en de
wereld waarin het kind opgroeit
Bij de beginsituatie plaatsen we het in kind in zijn verhouding tot de wereld waarin het
opgroeit
Staan stil bij de ontwikkeling v/h kind en achterhalen op welke manier de
wereld de beginsituatie v/d kinderen beïnvloedt
Bedoeling onderwijs: kinderen voorbereiden o/d wereld waarin ze als volwassene
terecht komen: het vernieuwen v/d gemeenschappelijke wereld --> cfr. onderwijzen is
verwijzen --> Hannah Arendt: nataliteit
Eerst beginsituatie v/h kind leren kennen
Leerdoel: uitleggen wat beginsituatie betekent
Leerdoel: weergeven wat de invloed v/d beginsituatie is in het klasgebeuren
2 Kleuters ontwikkelen:
2.1 Inleiding:
Religieuze en levensbeschouwelijke groei begeleiden
Startpunt: ontwikkeling v/h kind
Opvoedingsproces om de religieuze en levensbeschouwelijke groei te stimuleren -->
verloopt niet altijd in een rechte lijn --> kleuters ontwikkelen in sprongen
Houd hier rekening mee bij begeleiding v/d religieuze en
levensbeschouwelijke groei v/h kind
Leerdoel: de plaats van godsdienst weergeven in de veranderende samenleving
Leerdoel: weergeven welke elementen deel uitmaken v/d beginsituatie voor het vak
godsdienst
2.2 De cognitieve ontwikkeling (Piaget):
De religieuze en de levensbeschouwelijke groei wordt bepaald door de cognitieve
mogelijkheden van dit kind
2.2.1 Sensori-motorische fase: zuigelingen:
Reageren op prikkels
Met de zintuigen en door te bewegen verkent een kind de wereld
Zijn reflexen gaan stilaan over in beheersbare handelingen
‘intelligent’ door zijn handelen (motorisch) af te stemmen op zintuigelijke prikkels
(sensori-)
2.2.2 Pre-operationele fase: peuters en kleuters:
1
, Het voorstellingsvermogen ontwikkelt zich --> het kind moet iets zien en het kind kan
zich daar iets bij voorstellen
Symboolformatie:
Kind kan zich dingen voorstellen via prenten of woorden
Afhankelijkheid van direct waarneembare dingen verdwijnt
- Bv: wanneer papa/mama er niet zijn, weet het kind wat hij er zich bij
moet voorstellen
Kind maakt duidelijk onderscheid tussen de voorstelling van iets en het ding
zelf --> kind moet het ‘ding’ wel gezien hebben voor het er zich een
voorstelling van kan maken (= concreet-denken)
God is moeilijker voor een kleuter --> Jezus makkelijker
Verwevenheid realiteit-fantasie:
Kind is niet instaat om realiteit en fantasie te onderscheiden
Dingen die ze nog niet weten/begrijpen vullen ze in met eigen fantasie
Leugens zijn op die leeftijd niet altijd leugens --> kind gelooft dat sommige
dingen die het vertelt deel uitmaken v/d realiteit
- Bv: een kleuter at spaghetti --> bij het navertellen v/h Bijbelverhaal van
Zacheüs zal hij zeggen dat Zacheüs Jezus spaghetti gaf bij zijn
bezoek aan hem
Bezieldheid van dingen/magisch denken:
Voorwerpen leven/krijgen een geest
- Bv: als ik over een steen val, dan plaagt de steen mij
Voorwerpen hebben een bepaalde kracht/gevoelens voor het kind
Het kind bekijkt de wereld alsof hij gemaakt is door de mens of door God en in
functie v/d mens
- Bv: de mens of God heeft de zon gemaakt --> het lekker warm zou zijn
en de sneeuw --> wij leuk kunnen spelen
Kinderlijk realisme:
Zoals het kind het waarneemt/bedenkt, zo gebeurt het ook volgens het kind
- Bv: we rijden in de auto --> de zon volgt ons
Egocentrisme:
Het kind ziet zichzelf als middelpunt --> zich inleven in een ander is moeilijk
Vertellen v/e Bijbelverhaal = moeilijk --> kinderen hebben hun eigen standpunt
Werken met een situatieschets is niet altijd eenvoudig --> kunnen zich niet
inleven in de standpunten v/e ander
Geen logische gedachtegang:
Geen logische gedachtegang --> denken van moment tot moment
Gedachtegang is vaak niet of moeilijk omkeerbaar --> spreken zich soms
tegen
Het vertellen van Bijbelverhalen gebeurt best met bijbelplaten -->
ondersteunen kinderen bij de opbouw v/e logische gedachtegang
2