OOG
BULBUS OCULI – OOGROKKEN
Er zijn drie rokken/mantels, maar embryologisch ontstaan ze uit verschillende delen. Het diencephalon (uit de
neurale buis) ligt volledig craniaal en dilateert tot drie
hersenblaasjes. Het meest rostrale, het
prosencephalon, vormt de twee hersenhemisferen en het
middengedeelte, het diencephalon. Hieruit ontstaan de
thalamus en verschillende uitzakkingen: de
neurohypofyse, de epifyse en lateraal ook de tunica
interna.
tekening: het diencephalon vormt de derde
hersenventrikel. Aan de laterale kant ontstaat een evaginatie van het diencephalon die tegen het ectoderm
duwt, met daartussen mesoderm. Deze evaginatie beïnvloedt het ectoderm en differentieert een aantal cellen: de
lensplakode. Na verloop van tijd stulpt de evaginatie opnieuw in en vormt een eenlagige epitheelbeker, de
oogbeker, met een buitenblad, binnenblad en omslagrand, en een ruimte die in
contact staat met de derde ventrikel. De lensplakode stulpt tegelijk in richting de
holte van de oogbeker, opnieuw met mesoderm ertussen. Deze instulping wordt
dieper, de wanden plooien naar elkaar toe en maken contact: het ectoderm sluit
langs buiten en de lensplakode sluit eveneens, waardoor het lensblaasje
ontstaat.
tekening: de lensplakode is volledig ingestu lpt en vormt het lensblaasje; het
ectoderm is gesloten en vormt een kleine bocht aan de buitenzijde. De oogbeker omsluit het lensblaasje volledig.
De ruimtes tussen buiten- en binnenblad en in de oogsteel zijn virtueel: de bladen versmelten dus niet. Het
mesoderm concentreert zich rondom en vormt de hersenvliezen. De verdere ontwikkeling geeft:
- De duramater, die vooraan uitbolt en tegen het epitheel ligt, vormt de sclera (het kapsel aan de
buitenkant van het oog), met bindweefsel-natuur.
- De tunica media (uvea), de middelste laag, is de verderzetting van pia mater en arachnoidea, eveneens
bindweefsel- van aard.
- De tunica interna, gevormd door het buiten- en binnenblad van de oogbeker, is zenuwweefsel.
De lens bestaat uit epitheel, en de ruimte in het oog wordt het corpus vitreum.
, TUNICA EXTERNA
tekening: het deel met bindweefsel-natuur bestaat voor 5/6 uit de sclera en voor 1/6 uit de substantia propria
corneae, het gebogen stuk aan de rostrale kant.
De sclera is ODCBW, een kapsel waarvan de collageenvezels ongeordend in één vlak liggen. Het kapsel bevat
weinig bloedvaatjes, is weinig elastisch, zeer stevig en kleurt wit: het is het witte deel van de oogbol, zonder
pigmentcellen. Aan de achterkant, iets meer ventraal, is de sclera gedeeltelijk open: de lamina cribrosa, de
plaats waar de oogzenuw het oog verlaat. Een deel van de sclera buigt mee en vormt het kapsel rond de nervus
opticus, dat uiteindelijk overgaat in de dura mater ter hoogte van de hersenen.
Aan de buitenzijde van de sclera ligt het episceraal bindweefsel (LCBW), dat de verbinding vormt met het
vetweefsel in de oogkas. Dit LCBW zorgt ervoor dat het oog in alle richtingen kan bewegen en wordt ook het
kapsel van Tenon (NK) genoemd. Aan de rostrale kant (1/6) maakt dit bindweefsel deel uit van de cornea, het
transparante gedeelte van het oog.
algemene opbouw
- grootste ondoorzichtig deel (5/6) = sclera
- kleinste doorzichtig deel = substantia propria
corneae
Sclera
- onregelmatig dicht collageen bindweefsel
- Collageenvezels
- fibrocyten, pigmentcellen
- thv oogzenuw:
o dura mater van de tractus opticus
o lamina cribrosa
- episcleraal weefsel:
o los collageen bindweefsel
o verbinding kapsel van Tenon
cornea (hoornvlies)
De cornea bestaat uit verschillende lagen, waaronder het bindweefselgedeelte, de substantia propria corneae, de
eigenlijke bindweefsellaag van de cornea. In deze laag zien we regelmatig dens collageen bindweefsel. De
substantia propria sluit direct aan tegen het epitheel (ML onverhoornd plavei-epitheel, het epitheel van de
conjunctiva). Dit epitheel is via LCBW aan de sclera gehecht (zie conjunctiva).
De lagen van de cornea zijn:
- Epitheel: het zogeheten hoornvliesepitheel (wat eigenlijk een foute naam is, want het is onverhoornd). Het
bestaat uit plaveicellen die microvilli aan het oppervlak dragen om traanvocht vast te houden. Door te
knipperen wordt het traanvocht verspreid, zodat het oog niet uitdroogt; traanvocht zorgt ook voor voeding.
- Basaalmembraan: bij primaten soms verdikt en dan het membraan van Bowman genoemd.
- Bindweefsel: de verderzetting van de sclera (RDCBW), met fibrocyten/keratocyten. Dit bindweefsel moet
trekvast zijn in alle richtingen. Daarom bestaat het uit verschillende lagen of lamellen; het is stevig en
regelmatig dens, zodat het transparant blijft (in tegenstelling tot ODCBW). Er is veel water aanwezig,
vastgehouden door keratansulfaat.
- De voorste oogkamer is steeds afgelijnd door een endotheel, van mesodermale oorsprong:
gemodificeerde bindweefselcellen die zich als epitheel gedragen. Dit endotheel rust op een
basaalmembraan dat hyalien verdikt is: het membraan van Descemet.
- Bij kat en hond kan bij een corneabeschadiging vocht en druk toenemen in de voorste oogkamer. Als het
membraan van Descemet intact blijft, kan het door de druk naar buiten uitpuilen: een descemetocele.
De belangrijkste functies van de cornea zijn: transparantie en het leveren van een groot deel van de lichtbreking
(de lens zorgt voor de fine-tuning).
- buitenste cornea-epitheel
BULBUS OCULI – OOGROKKEN
Er zijn drie rokken/mantels, maar embryologisch ontstaan ze uit verschillende delen. Het diencephalon (uit de
neurale buis) ligt volledig craniaal en dilateert tot drie
hersenblaasjes. Het meest rostrale, het
prosencephalon, vormt de twee hersenhemisferen en het
middengedeelte, het diencephalon. Hieruit ontstaan de
thalamus en verschillende uitzakkingen: de
neurohypofyse, de epifyse en lateraal ook de tunica
interna.
tekening: het diencephalon vormt de derde
hersenventrikel. Aan de laterale kant ontstaat een evaginatie van het diencephalon die tegen het ectoderm
duwt, met daartussen mesoderm. Deze evaginatie beïnvloedt het ectoderm en differentieert een aantal cellen: de
lensplakode. Na verloop van tijd stulpt de evaginatie opnieuw in en vormt een eenlagige epitheelbeker, de
oogbeker, met een buitenblad, binnenblad en omslagrand, en een ruimte die in
contact staat met de derde ventrikel. De lensplakode stulpt tegelijk in richting de
holte van de oogbeker, opnieuw met mesoderm ertussen. Deze instulping wordt
dieper, de wanden plooien naar elkaar toe en maken contact: het ectoderm sluit
langs buiten en de lensplakode sluit eveneens, waardoor het lensblaasje
ontstaat.
tekening: de lensplakode is volledig ingestu lpt en vormt het lensblaasje; het
ectoderm is gesloten en vormt een kleine bocht aan de buitenzijde. De oogbeker omsluit het lensblaasje volledig.
De ruimtes tussen buiten- en binnenblad en in de oogsteel zijn virtueel: de bladen versmelten dus niet. Het
mesoderm concentreert zich rondom en vormt de hersenvliezen. De verdere ontwikkeling geeft:
- De duramater, die vooraan uitbolt en tegen het epitheel ligt, vormt de sclera (het kapsel aan de
buitenkant van het oog), met bindweefsel-natuur.
- De tunica media (uvea), de middelste laag, is de verderzetting van pia mater en arachnoidea, eveneens
bindweefsel- van aard.
- De tunica interna, gevormd door het buiten- en binnenblad van de oogbeker, is zenuwweefsel.
De lens bestaat uit epitheel, en de ruimte in het oog wordt het corpus vitreum.
, TUNICA EXTERNA
tekening: het deel met bindweefsel-natuur bestaat voor 5/6 uit de sclera en voor 1/6 uit de substantia propria
corneae, het gebogen stuk aan de rostrale kant.
De sclera is ODCBW, een kapsel waarvan de collageenvezels ongeordend in één vlak liggen. Het kapsel bevat
weinig bloedvaatjes, is weinig elastisch, zeer stevig en kleurt wit: het is het witte deel van de oogbol, zonder
pigmentcellen. Aan de achterkant, iets meer ventraal, is de sclera gedeeltelijk open: de lamina cribrosa, de
plaats waar de oogzenuw het oog verlaat. Een deel van de sclera buigt mee en vormt het kapsel rond de nervus
opticus, dat uiteindelijk overgaat in de dura mater ter hoogte van de hersenen.
Aan de buitenzijde van de sclera ligt het episceraal bindweefsel (LCBW), dat de verbinding vormt met het
vetweefsel in de oogkas. Dit LCBW zorgt ervoor dat het oog in alle richtingen kan bewegen en wordt ook het
kapsel van Tenon (NK) genoemd. Aan de rostrale kant (1/6) maakt dit bindweefsel deel uit van de cornea, het
transparante gedeelte van het oog.
algemene opbouw
- grootste ondoorzichtig deel (5/6) = sclera
- kleinste doorzichtig deel = substantia propria
corneae
Sclera
- onregelmatig dicht collageen bindweefsel
- Collageenvezels
- fibrocyten, pigmentcellen
- thv oogzenuw:
o dura mater van de tractus opticus
o lamina cribrosa
- episcleraal weefsel:
o los collageen bindweefsel
o verbinding kapsel van Tenon
cornea (hoornvlies)
De cornea bestaat uit verschillende lagen, waaronder het bindweefselgedeelte, de substantia propria corneae, de
eigenlijke bindweefsellaag van de cornea. In deze laag zien we regelmatig dens collageen bindweefsel. De
substantia propria sluit direct aan tegen het epitheel (ML onverhoornd plavei-epitheel, het epitheel van de
conjunctiva). Dit epitheel is via LCBW aan de sclera gehecht (zie conjunctiva).
De lagen van de cornea zijn:
- Epitheel: het zogeheten hoornvliesepitheel (wat eigenlijk een foute naam is, want het is onverhoornd). Het
bestaat uit plaveicellen die microvilli aan het oppervlak dragen om traanvocht vast te houden. Door te
knipperen wordt het traanvocht verspreid, zodat het oog niet uitdroogt; traanvocht zorgt ook voor voeding.
- Basaalmembraan: bij primaten soms verdikt en dan het membraan van Bowman genoemd.
- Bindweefsel: de verderzetting van de sclera (RDCBW), met fibrocyten/keratocyten. Dit bindweefsel moet
trekvast zijn in alle richtingen. Daarom bestaat het uit verschillende lagen of lamellen; het is stevig en
regelmatig dens, zodat het transparant blijft (in tegenstelling tot ODCBW). Er is veel water aanwezig,
vastgehouden door keratansulfaat.
- De voorste oogkamer is steeds afgelijnd door een endotheel, van mesodermale oorsprong:
gemodificeerde bindweefselcellen die zich als epitheel gedragen. Dit endotheel rust op een
basaalmembraan dat hyalien verdikt is: het membraan van Descemet.
- Bij kat en hond kan bij een corneabeschadiging vocht en druk toenemen in de voorste oogkamer. Als het
membraan van Descemet intact blijft, kan het door de druk naar buiten uitpuilen: een descemetocele.
De belangrijkste functies van de cornea zijn: transparantie en het leveren van een groot deel van de lichtbreking
(de lens zorgt voor de fine-tuning).
- buitenste cornea-epitheel