FUNCTIONELE ANATOMIE
1 INLEIDING TOT DE HUMANE ANATOMIE
1.1 MENSELIJKE ANATOMIE
Ontleedkunde = snijden (vanuit grieks)
- Studie macroscopische bouw van het menselijk lichaam
- Anatomische terminologie
Macroscopische anatomie: kenmerken onderzoeken die met blote oog zichtbaar zijn
- Uitwendige anatomie = bestuderen van algemene vorm en oppervlaktekenmerken
- Regionale anatomie = oppervlaktestructuren en inwendige structuren in een bepaald gebied
- Systemische anatomie = structuur van belangrijke orgaanstelsels bestuderen
Microscopische anatomie: structuren bestuderen die niet zonder vergroting zichtbaar zijn
ð Lichtmicroscoop, elektronenmicroscoop
- Cytologie (celleer): inwendige structuur van afzonderlijke cellen bestuderen
- Histologie: onderzoeken weefsels (groepen gespecialiseerde cellen en celproducten die
samenwerken bij uitvoeren van specifieke functies)
Verschillende organisatieniveaus
- Chemisch niveau: atomen verbinden zich tot moleculen met een complexe vorm
- Celniveau: moleculen interageren tot grotere structuren, elke structuur met specifieke functie
- Weefselniveau: elk weefsel bestaat uit cellen van hetzelfde type om specifieke functie uit te
voeren (-> vormen orgaan -> orgaanstelsel -> organisme)
1.2 ORGANISATIENIVEAUS BIJ DE MENS
11 orgaanstelsels
ð Huid en aanhangsels: beschermen, regulatie lichaamstemperatuur, sensorische info
ð Skelet: ondersteuning, beschermen, opslagplaats mineralen en productie bloedcellen
ð Spierstelsel: beweging, bescherming en steun, productie warmte
ð Zenuwstelsel: reactie op prikkels (coördineren activiteiten), sensorische info intern/extern
ð Endocrien stelsel: regulatie langdurige veranderingen in activiteit van andere orgaanstelsels
ð Cardiovasculaire stelsel: transport cellen en opgeloste stoffen (voedingsstoffen, zuurstof,
afvalstoffen en koolstofdioxide)
ð Lymfestelsel: verdedigen tegen infecties en ziekten, weefselvocht
ð Ademhalingsstelsel: lucht naar longen vervoerne, gaswisseling, productie geluid
ð Spijsverteringsstelsel: verwerken voedsel, opnemen voedingsstoffen, verwijderen afvalstoffen
ð Urinaire stelsel: verwijderen afvalproducten uit bloed, regulatie waterbalans
ð Voortplantingsstelsel: productie geslachtscellen en hormonen, bevruchting tot geboorte
,1.3 DE ANATOMISCHE POSITIE
Anatomische referentiepositie
- Staand, vooruitkijkend, armen langs het lichaam, handpalmen naar voren, voeten naast elkaar
- Dexter en sinister vanuit het lichaam
Begrippen ivm oriëntatie en ligging
Mediaan Middenlijn
Mediaal - lateraal Aan de binnenzijde, naar de middenlijn toe - aan de buitenzijde, van
de middenlijn weg
Superior - inferior Boven gelegen - onder gelegen
Craniaal - caudaal Aan de hoofdzijde - aan de staartzijde
Proximaal - distaal Dichtbij - ver
Anterior - posterior Voorzijde - achterzijde
Ventraal - dorsaal Buikzijde - rugzijde
Superficialis - profundus Oppervlakkig - diep
Palmair – plantair Handpalmzijde - voetzoolzijde
4 kwadranten van bekken en buik
ð 2 loodrechte lijnen die elkaar snijden in umbilicus (navel)
Gebieden buik en bekken: epigastrisch gebied, navelgebied, hypogastisch gebied
1.4 ANATOMISCHE VLAKKEN EN DOORSNEDEN
Transversaal of dwars vlak: loodrecht op lengte-as
ð Lichaam in bovenste en onderste deel verdelen
ð Transversale doorsnede of dwarsdoorsnede
Frontaal of coronaal vlak: langs de lengte-as van het lichaam
ð Lichaam verdelen in een ventraal en dorsaal deel
Sagittaal: langs lengte-as van lichaam, van ventraal naar dorsaal
ð Lichaam verdelen in linker en rechter deel
ð Midsagittaal (doorsnede door midden) vs parasagittaal
2 SYSTEMISCHE ANATOMIE
2.1 OSTEOLOGIE
Functies beenderstelsel
ð Ondersteuning: stevigheid en vorm geven
ð Opslag mineralen en vetten: calcium en fosfaat (stevigheid bot + calcium-homeostase)
ð Aanmaak bloedcellen in rode beenmerg (rode bloedcellen, witte bloedcellen, bloedplaatjes)
ð Bescherming van vitale organen (hart, hersenen, ruggenmerg, longen…)
ð Beweging: aanhechting skeletspieren en vormen gewrichten + hefboomwerking (grootte en
richting van spierkrachten veranderen)
,Types beenderen
- Lange beenderen of pijpbeenderen (vb. femur, humerus)
- Korte beenderen: gelijke vorm als lange, maar korter (vb.
ossa tarsi en ossa carpi)
- Platte beenderen (vb. scapula, costa)
- Onregelmatige beenderen (vb. clavicula, vertebra)
Delen van lang bot
- Diafyse: centrale schacht, mergholte (medullaire holte) met beenmerg (zacht en
vettig weefsel, rood of geel)
- Epifyse: bredere botuiteinden, gewrichtskraakben in gewricht (hyalien kraakbeen)
- Periosteum (periost): buitenste beenvlies (bot afschermen van andere structuren)
ð Aanhechting pezen en gewrichtsbanden, verbinding bloedvaten en zenuwen
ð Rol in botgroei en herstel
ð Buitenste vezelige laagn en binneste cellulaire laag
- Endost: binnenste beenvlies
ð Rol in botgroei, herstel en remodellering
- A. nutricia via foramen nutricium (gat waardoor arterie naar binnen gaat)
Beenweefsel
- Substantia compacta (compact bot) -> In diafyse en perifeer in epifyse
ð Massief -> grote belastbaarheid in 1 richting
- Substantia spongiosa (spongieus bot) -> Kern epifyse en bekleding mergholte
ð Trabeculair netwerk (beenbalkjes) -> minder belastbaarheid, maar in meerdere richtingen
Microscopische kenmerken
Soort beendweefsel: cellen + matrix
- Cellen
* Osteocyten: botcellen, handhaven normale botstructuur, herstel
* Osteoblasten: osteogenese (ossificatie), afzetting calciumzouten
* Osteoclasten: osteolyse of resorptie, afgave zuren en enzymen (botmatrix oplossen)
ð Osteocyten verdeeld in kleine groepjes (lacunen) -> tussen gecalcificeerde matrix (lamellen)
ð Canaliculi vormen verbinding tussen lacunen onderling en met nabijgelegen bloedvaten
(bevatten cytoplasma-uitlopers van botcellen)
- Matrix: collageen (organisch), calciumfosfaat (anorganisch)
Basale functionele eenheid van substantia compacta = osteon of systeem van Havers
- Botcellen in concentrische lagen rond centraal kanaal (kanaal van Havers)
- Verbindingskanalen (Volkmann-kanalen) -> doorgang, bloedvaten die centrale kanalen met die
van periost en mergholte verbinden
Substantia spongiosa: geen osteonen
- Lamellen vormen staafjes/platen = botbalkjes of trabecula -> veel vertakkingen (open netwerk)
- Canaliculi eindigen aan uiteinden botbalkjes -> diffunderen voedingsstoffen en afvalstoffen
tussen beenmerg en botcellen
, Gehele botoppervlak met laag compact beenweefsel bedekt
- Compact beenweefsel: getroffen op plaatsen waar belasting uit beperkt aantal richtingen komt
ð Osteonen evenwijdig aan lange as -> bot niet buigen bij uitoefenen kracht op uiteinde
- Spongieus beenweefsel: getroffen waar krachten uit uiteenlopende richtingen afkomstig zijn
ð Lichter dan compact bot (skelet minder zwaar, beenderen makkelijker bewegen)
Botvorming en -groei
- Ossificatie of verbening (proces waarbij andere weefseltypen naar beenweefsel overgaan)
! Calcificatie = afzetting van calciumzouten (tijdens ossificatie, maar ook bij andere weefsels)
- Botgroei van 6 weken postconceptie tot leeftijd van 25 jaar (verschillend per individu)
ð Intramembraneuze ossificatie: vezelig botweefsel -> botweefsel, beenweefsel binnen bladen of
vliezen van bindweefsel (schedelbeenderen, mandibula, clavicula)
ð Enchondrale ossificatie: hyalien kraakbeen -> botweefsel (meeste botten)
1. Kraakbeencellen in midden groeiende kraakbeenmodel worden groter, matrix zet kalk af
(calcificatie) -> afsterven kraakbeencellen door vertragen diffusie van nutriënten
2. Bloedvaten groeien rond rand kraakbeen, cellen perichondrium differentiëren naar
osteoblasten -> bedekken schacht van kraakbeen met dun laagje beenweefsel
3. Bloedvaten dringen kraakbeen binnen, osteoblasten vormen primaire beenkern (vormen
spongieus beenweefsel) -> verder in richting uiteinden
4. Osteoclasten breken deel beenweefsel af -> vormen mergholte, beenweefsel schacht wordt
dikker + kraakbeen bij epifysen wordt door schacht van beenweefsel vervangen
5. Calcificatie centra epifyse, bloedvaten dringen epifysen binnen -> secundaire beenkernen
! Lengtegroei tot bepaalde leeftijd, diktegroei (appositionele groei) kan nog erna (steviger worden)
! Puberteit -> productie geslachtshormonen -> versnellen botgroei (verschillen -> variatie)
! Groeischijf of epifysaire schijf: lengtegroei toelaten, telkens smaller tot verdwijnen
Botremodellering
- Voortdurende afbraak en aanmaak van beenweefsel (vooral spongieus bot)
! Constante aanvoer van mineralen nodig, vooral calciumzouten
ð Osteoclastische en osteoblastische activiteit in evenwicht
- Rol voor regelmatige belasting en lichaamsbeweging (belasten -> botmassa groter en steviger,
niet belasten -> dunner en broos)
- Belang calciumhomeostase (geen calcium -> geen botaanmaak)
Verhogen calciumconcentratie: parathormoon (bijschildklier) en calcitriol (vanuit vitamine D)
Verlagen calciumconcentratie: calcitonine (schildklier)
Osteopenie: fysiologische afname botmassa, onvoldoende verbening
! Meer bij vrouwen dan bij mannen -> door geslachtshormonen (minder oestrogeen na meno-pauze)
Osteoporose: aandoening ten gevolge van ernstige osteopenie -> belemmeren normaal functioneren
ð Risico op pathologische breuken (herstel bij bloedtoevoer + levende cellen in endost/perost)
ð Risicofactoren: vrouw (menopauze -> afname oestrogeen), ouderen + erfelijke componenten
ð Calciumsuplementen en vitamine D (afremmen, niet genezen)
1 INLEIDING TOT DE HUMANE ANATOMIE
1.1 MENSELIJKE ANATOMIE
Ontleedkunde = snijden (vanuit grieks)
- Studie macroscopische bouw van het menselijk lichaam
- Anatomische terminologie
Macroscopische anatomie: kenmerken onderzoeken die met blote oog zichtbaar zijn
- Uitwendige anatomie = bestuderen van algemene vorm en oppervlaktekenmerken
- Regionale anatomie = oppervlaktestructuren en inwendige structuren in een bepaald gebied
- Systemische anatomie = structuur van belangrijke orgaanstelsels bestuderen
Microscopische anatomie: structuren bestuderen die niet zonder vergroting zichtbaar zijn
ð Lichtmicroscoop, elektronenmicroscoop
- Cytologie (celleer): inwendige structuur van afzonderlijke cellen bestuderen
- Histologie: onderzoeken weefsels (groepen gespecialiseerde cellen en celproducten die
samenwerken bij uitvoeren van specifieke functies)
Verschillende organisatieniveaus
- Chemisch niveau: atomen verbinden zich tot moleculen met een complexe vorm
- Celniveau: moleculen interageren tot grotere structuren, elke structuur met specifieke functie
- Weefselniveau: elk weefsel bestaat uit cellen van hetzelfde type om specifieke functie uit te
voeren (-> vormen orgaan -> orgaanstelsel -> organisme)
1.2 ORGANISATIENIVEAUS BIJ DE MENS
11 orgaanstelsels
ð Huid en aanhangsels: beschermen, regulatie lichaamstemperatuur, sensorische info
ð Skelet: ondersteuning, beschermen, opslagplaats mineralen en productie bloedcellen
ð Spierstelsel: beweging, bescherming en steun, productie warmte
ð Zenuwstelsel: reactie op prikkels (coördineren activiteiten), sensorische info intern/extern
ð Endocrien stelsel: regulatie langdurige veranderingen in activiteit van andere orgaanstelsels
ð Cardiovasculaire stelsel: transport cellen en opgeloste stoffen (voedingsstoffen, zuurstof,
afvalstoffen en koolstofdioxide)
ð Lymfestelsel: verdedigen tegen infecties en ziekten, weefselvocht
ð Ademhalingsstelsel: lucht naar longen vervoerne, gaswisseling, productie geluid
ð Spijsverteringsstelsel: verwerken voedsel, opnemen voedingsstoffen, verwijderen afvalstoffen
ð Urinaire stelsel: verwijderen afvalproducten uit bloed, regulatie waterbalans
ð Voortplantingsstelsel: productie geslachtscellen en hormonen, bevruchting tot geboorte
,1.3 DE ANATOMISCHE POSITIE
Anatomische referentiepositie
- Staand, vooruitkijkend, armen langs het lichaam, handpalmen naar voren, voeten naast elkaar
- Dexter en sinister vanuit het lichaam
Begrippen ivm oriëntatie en ligging
Mediaan Middenlijn
Mediaal - lateraal Aan de binnenzijde, naar de middenlijn toe - aan de buitenzijde, van
de middenlijn weg
Superior - inferior Boven gelegen - onder gelegen
Craniaal - caudaal Aan de hoofdzijde - aan de staartzijde
Proximaal - distaal Dichtbij - ver
Anterior - posterior Voorzijde - achterzijde
Ventraal - dorsaal Buikzijde - rugzijde
Superficialis - profundus Oppervlakkig - diep
Palmair – plantair Handpalmzijde - voetzoolzijde
4 kwadranten van bekken en buik
ð 2 loodrechte lijnen die elkaar snijden in umbilicus (navel)
Gebieden buik en bekken: epigastrisch gebied, navelgebied, hypogastisch gebied
1.4 ANATOMISCHE VLAKKEN EN DOORSNEDEN
Transversaal of dwars vlak: loodrecht op lengte-as
ð Lichaam in bovenste en onderste deel verdelen
ð Transversale doorsnede of dwarsdoorsnede
Frontaal of coronaal vlak: langs de lengte-as van het lichaam
ð Lichaam verdelen in een ventraal en dorsaal deel
Sagittaal: langs lengte-as van lichaam, van ventraal naar dorsaal
ð Lichaam verdelen in linker en rechter deel
ð Midsagittaal (doorsnede door midden) vs parasagittaal
2 SYSTEMISCHE ANATOMIE
2.1 OSTEOLOGIE
Functies beenderstelsel
ð Ondersteuning: stevigheid en vorm geven
ð Opslag mineralen en vetten: calcium en fosfaat (stevigheid bot + calcium-homeostase)
ð Aanmaak bloedcellen in rode beenmerg (rode bloedcellen, witte bloedcellen, bloedplaatjes)
ð Bescherming van vitale organen (hart, hersenen, ruggenmerg, longen…)
ð Beweging: aanhechting skeletspieren en vormen gewrichten + hefboomwerking (grootte en
richting van spierkrachten veranderen)
,Types beenderen
- Lange beenderen of pijpbeenderen (vb. femur, humerus)
- Korte beenderen: gelijke vorm als lange, maar korter (vb.
ossa tarsi en ossa carpi)
- Platte beenderen (vb. scapula, costa)
- Onregelmatige beenderen (vb. clavicula, vertebra)
Delen van lang bot
- Diafyse: centrale schacht, mergholte (medullaire holte) met beenmerg (zacht en
vettig weefsel, rood of geel)
- Epifyse: bredere botuiteinden, gewrichtskraakben in gewricht (hyalien kraakbeen)
- Periosteum (periost): buitenste beenvlies (bot afschermen van andere structuren)
ð Aanhechting pezen en gewrichtsbanden, verbinding bloedvaten en zenuwen
ð Rol in botgroei en herstel
ð Buitenste vezelige laagn en binneste cellulaire laag
- Endost: binnenste beenvlies
ð Rol in botgroei, herstel en remodellering
- A. nutricia via foramen nutricium (gat waardoor arterie naar binnen gaat)
Beenweefsel
- Substantia compacta (compact bot) -> In diafyse en perifeer in epifyse
ð Massief -> grote belastbaarheid in 1 richting
- Substantia spongiosa (spongieus bot) -> Kern epifyse en bekleding mergholte
ð Trabeculair netwerk (beenbalkjes) -> minder belastbaarheid, maar in meerdere richtingen
Microscopische kenmerken
Soort beendweefsel: cellen + matrix
- Cellen
* Osteocyten: botcellen, handhaven normale botstructuur, herstel
* Osteoblasten: osteogenese (ossificatie), afzetting calciumzouten
* Osteoclasten: osteolyse of resorptie, afgave zuren en enzymen (botmatrix oplossen)
ð Osteocyten verdeeld in kleine groepjes (lacunen) -> tussen gecalcificeerde matrix (lamellen)
ð Canaliculi vormen verbinding tussen lacunen onderling en met nabijgelegen bloedvaten
(bevatten cytoplasma-uitlopers van botcellen)
- Matrix: collageen (organisch), calciumfosfaat (anorganisch)
Basale functionele eenheid van substantia compacta = osteon of systeem van Havers
- Botcellen in concentrische lagen rond centraal kanaal (kanaal van Havers)
- Verbindingskanalen (Volkmann-kanalen) -> doorgang, bloedvaten die centrale kanalen met die
van periost en mergholte verbinden
Substantia spongiosa: geen osteonen
- Lamellen vormen staafjes/platen = botbalkjes of trabecula -> veel vertakkingen (open netwerk)
- Canaliculi eindigen aan uiteinden botbalkjes -> diffunderen voedingsstoffen en afvalstoffen
tussen beenmerg en botcellen
, Gehele botoppervlak met laag compact beenweefsel bedekt
- Compact beenweefsel: getroffen op plaatsen waar belasting uit beperkt aantal richtingen komt
ð Osteonen evenwijdig aan lange as -> bot niet buigen bij uitoefenen kracht op uiteinde
- Spongieus beenweefsel: getroffen waar krachten uit uiteenlopende richtingen afkomstig zijn
ð Lichter dan compact bot (skelet minder zwaar, beenderen makkelijker bewegen)
Botvorming en -groei
- Ossificatie of verbening (proces waarbij andere weefseltypen naar beenweefsel overgaan)
! Calcificatie = afzetting van calciumzouten (tijdens ossificatie, maar ook bij andere weefsels)
- Botgroei van 6 weken postconceptie tot leeftijd van 25 jaar (verschillend per individu)
ð Intramembraneuze ossificatie: vezelig botweefsel -> botweefsel, beenweefsel binnen bladen of
vliezen van bindweefsel (schedelbeenderen, mandibula, clavicula)
ð Enchondrale ossificatie: hyalien kraakbeen -> botweefsel (meeste botten)
1. Kraakbeencellen in midden groeiende kraakbeenmodel worden groter, matrix zet kalk af
(calcificatie) -> afsterven kraakbeencellen door vertragen diffusie van nutriënten
2. Bloedvaten groeien rond rand kraakbeen, cellen perichondrium differentiëren naar
osteoblasten -> bedekken schacht van kraakbeen met dun laagje beenweefsel
3. Bloedvaten dringen kraakbeen binnen, osteoblasten vormen primaire beenkern (vormen
spongieus beenweefsel) -> verder in richting uiteinden
4. Osteoclasten breken deel beenweefsel af -> vormen mergholte, beenweefsel schacht wordt
dikker + kraakbeen bij epifysen wordt door schacht van beenweefsel vervangen
5. Calcificatie centra epifyse, bloedvaten dringen epifysen binnen -> secundaire beenkernen
! Lengtegroei tot bepaalde leeftijd, diktegroei (appositionele groei) kan nog erna (steviger worden)
! Puberteit -> productie geslachtshormonen -> versnellen botgroei (verschillen -> variatie)
! Groeischijf of epifysaire schijf: lengtegroei toelaten, telkens smaller tot verdwijnen
Botremodellering
- Voortdurende afbraak en aanmaak van beenweefsel (vooral spongieus bot)
! Constante aanvoer van mineralen nodig, vooral calciumzouten
ð Osteoclastische en osteoblastische activiteit in evenwicht
- Rol voor regelmatige belasting en lichaamsbeweging (belasten -> botmassa groter en steviger,
niet belasten -> dunner en broos)
- Belang calciumhomeostase (geen calcium -> geen botaanmaak)
Verhogen calciumconcentratie: parathormoon (bijschildklier) en calcitriol (vanuit vitamine D)
Verlagen calciumconcentratie: calcitonine (schildklier)
Osteopenie: fysiologische afname botmassa, onvoldoende verbening
! Meer bij vrouwen dan bij mannen -> door geslachtshormonen (minder oestrogeen na meno-pauze)
Osteoporose: aandoening ten gevolge van ernstige osteopenie -> belemmeren normaal functioneren
ð Risico op pathologische breuken (herstel bij bloedtoevoer + levende cellen in endost/perost)
ð Risicofactoren: vrouw (menopauze -> afname oestrogeen), ouderen + erfelijke componenten
ð Calciumsuplementen en vitamine D (afremmen, niet genezen)