Een plantendeel waarmee de plant vaststaat, voedsel uit de grond haalt. Draagt
geen bladeren, heeft geen knopen dus is niet geleed.
Functies:
- Vestigt de plant in de bodem
- Neemt uit de bodem water met daarin de opgeloste voedingstoffen
- De wortel ademt (noodzaak luchtige grond)
- Opslagplaats voor reservevoedsel
- Vermenigvuldiging
- Transport van plantensap
Geotroop: de neiging naar het middelpunt van de aarde te groeien
Indeling naar levensduur: 1-jarig, 2-jarig, blijvende.
Figuur cursus p 6
Wortelmutsje (calyptra): op het uiteinde van de hoof- en zijwortels = verdikking ->
bescherming van de groeitop. Splijt aan de buitenkant af maar door nieuwe cellen
wordt het in leven gehouden.
Vb: Pandanus (duidelijk zichtbaar met blote oog!)
Groeipunt: plaats waar voortdurend nieuwe cellen gevormd worden door deling.
Strekkingszone: tussen de groeitop en het wortelgedeelte waar de wortelharen zicht
ontwikkelen.
Wortelhaarzone: boven de strekkingszone, strook met fijne haartjes = wortelharen.
Zorgen voor de opname van voedingszouten en water. Sommige moeras en
waterplanten, naaktzadigen (spar, den) en enkele bedektzadige (hierbij
wateropname -> mycorhizen van schimmels) hebben geen wortelharen.
Verkurkte zone: boven de wortelhaarzone, deel van de wortel war de vertakking tot
de zijwortels plaatsvindt, geen wortelharen aanwezig.
Hoofdwortel: ondergrondse verlenging van de stengel en verdere ontwikkeling van
de kiemwortel. Vertakkingen = zijwortels.
Hoofdwortel + zijwortels = primaire wortelgestel.
Alle wortels die geen hoofd- of zijwortel zijn = bijwortels (adventieve wortels): kan
gebruikt worden om planten ongeslachtelijk voort te planten (aardappelen, stekken
tuingeraniums,…) wortelvezel = dunste zijwortel.
, Bepaalde wortels = andere functie → gewijzigde vorm (metamorfose).
Knolvormige wortels: tweejarige planten, ondergrondse hoofdwortels waarin
reservevoedsel (hoofdzakelijk zuikers en zetmeel) zit op het einde van het eerste
jaar: geen rol bij de voortplanting.
Onderscheid: penwortels (biet, peen) of radijswortels (raap, radijs)
Wortelknollen: bijwortels die opgezwollen zijn, staat in verbinding met een knop en
dient voor vermenigvuldiging. Vb: dahlia, orchideeën, speenkruid.
Hechtwortels: langs muur, boom. Kunnen bijwortels ontwikkelen die in holten
doordringen en zo de plant vastankeren. Vb; klimop
Sympiotische wortels: endofyten (bacteriën of blauwwieren) kunnen in de wortel
voorkomen = symbiose. Vb: wortelknolletjes van vlinderbloemigen
Luchtwortels: omgeven door een omhulsel dat uit dode cellen bestaat (velamen)
hiermee kan het nodige water uit de vochtige lucht opgenomen worten.
Vb: Philodendron sp. (epifytische orchideeën).
Steun of steltwortels: luchtwortels die uit de zijtakken ontspringen en naar beneden
groeien → in de grond dringen en vertakken = water en zouten opnemen. Worden de
steunwortels zeer breed: plankwortels genoemd (wortelplanken)
Vb: Monstera deliciosa, Pandanus sp. & Ficus sp. Planten die aan moerassige
tropische kusten groeien = mangroven (Rhizophora)
Ademwortels (pneumatoforen): wortels die loodrecht uit het slijk omhoog steken en
openingen bevatten waarlangs de lucht, via luchtkanalen, tot de andere wortels kan
doordringen (bij mangroven). Vb: Bruguiera, Avincennia
Zuigwortels (haustoriën): parasieten dringen met zuigwortels in de stengel of de
wortel van andere planten en onttrekken er het nodige voedsel aan. Vb: maretak,
bremraap, broot warkruid (Cuscuta europaea).
Bladachtige wortels: wortels nemen de functie van bladeren over, zij groeien over d
eboomstam, zijn vlak en groen en voeren fotosyntheze uit. Vb: Taeniophyllum, een
epifytische orchidee (stengel zeer klein en slechts tijdens de bloei in leven).