DEEL 1: NEUROFYSIOLOGIE
4 hoofdstukken:
1) Anatomie en fysiologie
2) Het zenuwstelsel
3) De zintuigen
4) Drugs & psychofarmaca
HOOFDSTUK 1: ANATOMIE EN FYSIOLOGIE
Anatomie = hoe het lichaam eruitziet
Fysiologie = hoe lichaam functioneert
Mens is als volgt opgebouwd:
v Orgaanstelsels (minimum 2 organen)
v Organen
v Weefsels (cellen van dezelfde soort)
v Cellen (+/- 200 verschillende soorten cellen)
v Moleculen (kleinste niveau van organisatie)
Ø Organische verbindingen (bv. Eiwitten, vetten, suikers),
Ø Anorganische verbindingen (bv. Elektrolyten)
1
,Anatomisch jargon om richting of ligging t.o.v. aan te duiden:
• Anterieur = de voorkant, voor (iets)
• Ventraal = de buikzijde (synoniem anterieur)
• Posterieur = de achterzijde (achter iets)
• Dorsaal = meer naar de rug gelegen (synoniem posterieur)
• Craniaal = in de richting van het hoofd
• Superieur = boven, hoger
• Caudaal = in de richting van de staart, stuit
• Inferieur = onder, lager
• Mediaal = (naar) het midden van het lichaam
• Lateriaal = (naar) de zijkant van het lichaam
• Proximaal = dichtbij de romp, richting aanhechtingspunt
• Distaal = weg van de romp, weg van aanhechtingspunt
Anatomisch jargon om vlakken van doorsnede aan te duiden:
• Sagittaal = scheidt linker- en rechterzijde
• Midsaggitaal = vlak dat lichaam precies doormidden deelt
• Frontaal = scheidt voor- en achterzijde
• Coronaal = scheidt voor- en achterzijde van de hersenen
• Transversaal = scheidt boven- en onderzijde (of horizontaal)
HOOFDSTUK 2: HET ZENUWSTELSEL
Þ Dankzij zenuwstelsel kunnen we waarnemen, denken, emoties ervaren en beslissingen nemen.
Þ Hogere, unieke functies die ons onderscheiden van andere primaten vinden plaats in de hersenen.
Þ Spieren worden pas geactiveerd na prikkel via het zenuwstelsel (motoriek)
Þ Het zenuwstelsel bestuurt ook alle organen
Neurologie = bestudeert anatomie, normaal functioneren en ziekten van het zenuwstelsel
Psychiatrie = zoekt naar medicijnen die therapeutisch kunnen werken bij mentale stoornissen
2
,3
, 1. FUNCTIES VAN HET ZENUWSTELSEL
3 basisfuncties:
1) Sensoriële functies
a. Stuurt prikkels naar ruggenmerg en hersenen via prikkelaanvoerende neuronen
b. Detecteren informatie via receptoren
2) Integratieve functies
a. Verwerken en bewaren informatie
b. Beslissingen nemen
3) Motorische functies
a. Voeren de beslissing uit door prikkels naar effectoren (spieren en klieren) te sturen
Integratief
Sensorieel Motorisch
= via prikkelafvoerende /
= via
morotische / efferente
prikkelaanvoerende /
zenuwen
sensorische / afferente
zenuwen
1. Zintuig: Een zintuig (zoals huid, oog of oor) vangt een externe prikkel (zoals aanraking of licht) of
interne prikkel (zoals gedachten) op.
2. Omzetting: De zintuigcellen zetten de prikkel om in een elektrische impuls.
3. Zenuwbaan: De impuls wordt via een sensorische zenuwcel (dendriet) naar het cellichaam van de
zenuwcel geleid.
4. Centrale zenuwstelsel: De impuls reist verder via het cellichaam naar het centrale zenuwstelsel, waar
het een schakelcel in het ruggenmerg bereikt.
5. Bewustwording: De impuls wordt via het ruggenmerg doorgestuurd naar de hersenen voor
verwerking. Hier wordt de prikkel bewust waargenomen (bijvoorbeeld als je voelt dat het water te
koud is).
6. Reactie: Als reactie stuurt de hersenschors via een andere zenuwbaan (motorische zenuwcellen) een
signaal terug naar de spieren om te bewegen, of naar een klier om te reageren.
4
4 hoofdstukken:
1) Anatomie en fysiologie
2) Het zenuwstelsel
3) De zintuigen
4) Drugs & psychofarmaca
HOOFDSTUK 1: ANATOMIE EN FYSIOLOGIE
Anatomie = hoe het lichaam eruitziet
Fysiologie = hoe lichaam functioneert
Mens is als volgt opgebouwd:
v Orgaanstelsels (minimum 2 organen)
v Organen
v Weefsels (cellen van dezelfde soort)
v Cellen (+/- 200 verschillende soorten cellen)
v Moleculen (kleinste niveau van organisatie)
Ø Organische verbindingen (bv. Eiwitten, vetten, suikers),
Ø Anorganische verbindingen (bv. Elektrolyten)
1
,Anatomisch jargon om richting of ligging t.o.v. aan te duiden:
• Anterieur = de voorkant, voor (iets)
• Ventraal = de buikzijde (synoniem anterieur)
• Posterieur = de achterzijde (achter iets)
• Dorsaal = meer naar de rug gelegen (synoniem posterieur)
• Craniaal = in de richting van het hoofd
• Superieur = boven, hoger
• Caudaal = in de richting van de staart, stuit
• Inferieur = onder, lager
• Mediaal = (naar) het midden van het lichaam
• Lateriaal = (naar) de zijkant van het lichaam
• Proximaal = dichtbij de romp, richting aanhechtingspunt
• Distaal = weg van de romp, weg van aanhechtingspunt
Anatomisch jargon om vlakken van doorsnede aan te duiden:
• Sagittaal = scheidt linker- en rechterzijde
• Midsaggitaal = vlak dat lichaam precies doormidden deelt
• Frontaal = scheidt voor- en achterzijde
• Coronaal = scheidt voor- en achterzijde van de hersenen
• Transversaal = scheidt boven- en onderzijde (of horizontaal)
HOOFDSTUK 2: HET ZENUWSTELSEL
Þ Dankzij zenuwstelsel kunnen we waarnemen, denken, emoties ervaren en beslissingen nemen.
Þ Hogere, unieke functies die ons onderscheiden van andere primaten vinden plaats in de hersenen.
Þ Spieren worden pas geactiveerd na prikkel via het zenuwstelsel (motoriek)
Þ Het zenuwstelsel bestuurt ook alle organen
Neurologie = bestudeert anatomie, normaal functioneren en ziekten van het zenuwstelsel
Psychiatrie = zoekt naar medicijnen die therapeutisch kunnen werken bij mentale stoornissen
2
,3
, 1. FUNCTIES VAN HET ZENUWSTELSEL
3 basisfuncties:
1) Sensoriële functies
a. Stuurt prikkels naar ruggenmerg en hersenen via prikkelaanvoerende neuronen
b. Detecteren informatie via receptoren
2) Integratieve functies
a. Verwerken en bewaren informatie
b. Beslissingen nemen
3) Motorische functies
a. Voeren de beslissing uit door prikkels naar effectoren (spieren en klieren) te sturen
Integratief
Sensorieel Motorisch
= via prikkelafvoerende /
= via
morotische / efferente
prikkelaanvoerende /
zenuwen
sensorische / afferente
zenuwen
1. Zintuig: Een zintuig (zoals huid, oog of oor) vangt een externe prikkel (zoals aanraking of licht) of
interne prikkel (zoals gedachten) op.
2. Omzetting: De zintuigcellen zetten de prikkel om in een elektrische impuls.
3. Zenuwbaan: De impuls wordt via een sensorische zenuwcel (dendriet) naar het cellichaam van de
zenuwcel geleid.
4. Centrale zenuwstelsel: De impuls reist verder via het cellichaam naar het centrale zenuwstelsel, waar
het een schakelcel in het ruggenmerg bereikt.
5. Bewustwording: De impuls wordt via het ruggenmerg doorgestuurd naar de hersenen voor
verwerking. Hier wordt de prikkel bewust waargenomen (bijvoorbeeld als je voelt dat het water te
koud is).
6. Reactie: Als reactie stuurt de hersenschors via een andere zenuwbaan (motorische zenuwcellen) een
signaal terug naar de spieren om te bewegen, of naar een klier om te reageren.
4