H7 Translatie
1. Centraal dogma
Vanuit het totale genoom wordt slechts op bepaalde momenten stukjes
DNA overgeschreven tot verschillende soorten RNA.
Deze RNA-moleculen spelen elk een rol in de aanmaak van eiwitten
door het vertalen van mRNA met behulp van onder andere transfer-RNA
en ribosomaal RNA.
Deze RNA-moleculen werken samen met ribosomale eiwitten om de
genetische code van genen te vertalen naar een aminozuursequentie
van polypeptiden.
Na de vertaling worden deze polypeptiden op de juiste manier
opgevouwen en geassembleerd tot mature, functionele eiwitten. Dit
proces noemen we de post-translatie.
2. Eiwitsynthese
De translatie van 5’ → 3’ van de mRNA streng begint bij het AUG
startcodon, volgt het leesraam door de sequentie af te lezen in
tripletten en eindigt met een stopcodon.
DNA kan in zes verschillende reading frames afgelezen worden, drie
naar beide kanten (mRNA kan in drie reading frames gelezen worden)
Bij prokaryoten gebeurt zowel de transcriptie als de translatie in het
cytosol, er is geen kern aanwezig. Het polycistronisch mRNA codeert
voor verschillende eiwitten, met elk hun eigen leesraam, start- en
stopcodon. Het ribosoom bindt op de Shine-Dalgarno sequentie die
enkele basen voor het startcodon ligt.
Bij eukaryoten wordt het matuur mRNA eerst getransporteerd vanuit
de kern naar het cytosol via het nuclear pore complex in de
kernmembraan en een exon junction complex dat gebonden wordt aan
mature mRNA moleculen met een 5’-cap structuur en een 3’-polyA
staart.
Transfer RNA bevat een anticodon lus waarvan het anticodon triplet zal
binden aan het overeenkomend mRNA codon. En aan het 3’ eind van
een aminoacyl-tRNA hangt het specifiek AZ waarmee dit codon vertaald
wordt.
Ribosomen bestaan uit een kleine subeenheid die instaat voor de
codon-anticodon herkenning en een grote subeenheid die zorgt voor
de vorming van de peptide binding. Elke subeenheid bestaat uit
specifieke rRNA molecules en een aantal structurele eiwitten.
o Kleine subeenheid: 33 eiwitten + 18S rRNA
o Grote subeenheid: 50 eiwitten + 5S + 28S + 5,8S rRNA
Een ribosoom bevat drie tRNA bindingsplaatsen. Op de A-plaats bindt
het tRNA waaraan een aminozuur gekoppeld is. Dit aminoacyl-tRNA
1
1. Centraal dogma
Vanuit het totale genoom wordt slechts op bepaalde momenten stukjes
DNA overgeschreven tot verschillende soorten RNA.
Deze RNA-moleculen spelen elk een rol in de aanmaak van eiwitten
door het vertalen van mRNA met behulp van onder andere transfer-RNA
en ribosomaal RNA.
Deze RNA-moleculen werken samen met ribosomale eiwitten om de
genetische code van genen te vertalen naar een aminozuursequentie
van polypeptiden.
Na de vertaling worden deze polypeptiden op de juiste manier
opgevouwen en geassembleerd tot mature, functionele eiwitten. Dit
proces noemen we de post-translatie.
2. Eiwitsynthese
De translatie van 5’ → 3’ van de mRNA streng begint bij het AUG
startcodon, volgt het leesraam door de sequentie af te lezen in
tripletten en eindigt met een stopcodon.
DNA kan in zes verschillende reading frames afgelezen worden, drie
naar beide kanten (mRNA kan in drie reading frames gelezen worden)
Bij prokaryoten gebeurt zowel de transcriptie als de translatie in het
cytosol, er is geen kern aanwezig. Het polycistronisch mRNA codeert
voor verschillende eiwitten, met elk hun eigen leesraam, start- en
stopcodon. Het ribosoom bindt op de Shine-Dalgarno sequentie die
enkele basen voor het startcodon ligt.
Bij eukaryoten wordt het matuur mRNA eerst getransporteerd vanuit
de kern naar het cytosol via het nuclear pore complex in de
kernmembraan en een exon junction complex dat gebonden wordt aan
mature mRNA moleculen met een 5’-cap structuur en een 3’-polyA
staart.
Transfer RNA bevat een anticodon lus waarvan het anticodon triplet zal
binden aan het overeenkomend mRNA codon. En aan het 3’ eind van
een aminoacyl-tRNA hangt het specifiek AZ waarmee dit codon vertaald
wordt.
Ribosomen bestaan uit een kleine subeenheid die instaat voor de
codon-anticodon herkenning en een grote subeenheid die zorgt voor
de vorming van de peptide binding. Elke subeenheid bestaat uit
specifieke rRNA molecules en een aantal structurele eiwitten.
o Kleine subeenheid: 33 eiwitten + 18S rRNA
o Grote subeenheid: 50 eiwitten + 5S + 28S + 5,8S rRNA
Een ribosoom bevat drie tRNA bindingsplaatsen. Op de A-plaats bindt
het tRNA waaraan een aminozuur gekoppeld is. Dit aminoacyl-tRNA
1