BIOLOGIE: THEMA 1: STRUCTUUR VAN CHROMATINE EN
CHROMOSOMEN
1) PROKARYOTE EN EUKAYOTE STOFFEN
Prokaryote cel Eukaryote cel
Geen compartimentering in Compartimentering in
celorganellen celorganellen
DNA is niet opgerold in DNA is opgerold samen met
proteïnen, ligt los in het histonen (proteïnen) en samen
cytoplasma vormen ze chromatine in de
celkern
Komt voor bij archaea en Komt voor bij meercellige en
bacteriën sommige ééncelligen
2) LEVEN VAN EEN CEL IN EEN NOTENDOP
Cel gaat door volgende fases:
De interfase/groeifase: de cel neemtcelcyclus
in volume toe +
verdubbeling DNA
De celdeling: de cel deelt zich in twee
Bij beide fasen: grote verandering in celkern
3) CELKERN IN INTERFASE
3.1 KERNMEMBRAAN
Celkern is bij Eukaryote cellen omringd met een dubbel
membraan (fosfolipidenlaag) = kernmembraan
Kernporiën: liggen verspreid in kernmembraan, zijn gevormd
door proteïne
Uitwisseling van stoffen tussen cytosol en kerninhoud
mogelijk dankzij kernporiën
o Passief transport voor ionen en kleine moleculen
o Actief transport voor proteïnen en RNA
3.2 NUCLEOLUS (KERNLICHAAMPJE)
1
, Donkere vlekken in celkern = kernlichaampjes/ nucleolus:
aanmaak van rRNA (ribosomaal RNA)
Ribosomen opgebouwd uit rRNA en proteïnen
*wij eten ribosomale proteïnen -> komen in celkernen -> wordt
gebruikt om ribosoom aan te maken
3.3 CHROMATINE
Chromatine:
Grootste deel van de kerninhoud
Korrelige, diffuse massa
Opgebouwd uit DNA + specifieke proteïnen (histonen)
3.3.1 chemische samenstelling van nucleïnezuren
DNA & RNA erg gelijkend qua chemische
samenstelling, behoren tot nucleïnezuren
(opgebouwd uit groot aantal nucleotiden) =>
DNA & RNA = polynucleotiden
Nucleotide = suikermolecule (desoxyribose
(bij DNA) of ribose (bij RNA) ) + fosfaatgroep
+ base (A (adenine), T (thymine), C (cytosine),
G (guanine) en U (uracil) )
DNA heeft enkel A, T, C, G ; RNA enkel A, U, C, G
Verschillen tussen DNA en RNA: suikermolecule van de
nucleotide, de base thymine die wordt vervangen door uracil in
RNA
Base is altijd gebonden aan C-atoom 1’ ; fosfaatgroep aan 5’ ;
hydroxylgroep (-OH) aan 3’
Keten kan enorm lang worden door bindingen tussen de
nucleotiden maar eindigt altijd met vrije fosfaatgroep aan 5’ en
hydroxylgroep aan 3’ => herkenbare oriëntatie : 5’ -> 3’ of
omgekeerd
3.3.2 ruimtelijke structuur van DNA
James Watson & Francis Crick hebben ruimtelijke structuur van
DNA opgehelderd. (eigenlijk Rosalind Franklin).
2
CHROMOSOMEN
1) PROKARYOTE EN EUKAYOTE STOFFEN
Prokaryote cel Eukaryote cel
Geen compartimentering in Compartimentering in
celorganellen celorganellen
DNA is niet opgerold in DNA is opgerold samen met
proteïnen, ligt los in het histonen (proteïnen) en samen
cytoplasma vormen ze chromatine in de
celkern
Komt voor bij archaea en Komt voor bij meercellige en
bacteriën sommige ééncelligen
2) LEVEN VAN EEN CEL IN EEN NOTENDOP
Cel gaat door volgende fases:
De interfase/groeifase: de cel neemtcelcyclus
in volume toe +
verdubbeling DNA
De celdeling: de cel deelt zich in twee
Bij beide fasen: grote verandering in celkern
3) CELKERN IN INTERFASE
3.1 KERNMEMBRAAN
Celkern is bij Eukaryote cellen omringd met een dubbel
membraan (fosfolipidenlaag) = kernmembraan
Kernporiën: liggen verspreid in kernmembraan, zijn gevormd
door proteïne
Uitwisseling van stoffen tussen cytosol en kerninhoud
mogelijk dankzij kernporiën
o Passief transport voor ionen en kleine moleculen
o Actief transport voor proteïnen en RNA
3.2 NUCLEOLUS (KERNLICHAAMPJE)
1
, Donkere vlekken in celkern = kernlichaampjes/ nucleolus:
aanmaak van rRNA (ribosomaal RNA)
Ribosomen opgebouwd uit rRNA en proteïnen
*wij eten ribosomale proteïnen -> komen in celkernen -> wordt
gebruikt om ribosoom aan te maken
3.3 CHROMATINE
Chromatine:
Grootste deel van de kerninhoud
Korrelige, diffuse massa
Opgebouwd uit DNA + specifieke proteïnen (histonen)
3.3.1 chemische samenstelling van nucleïnezuren
DNA & RNA erg gelijkend qua chemische
samenstelling, behoren tot nucleïnezuren
(opgebouwd uit groot aantal nucleotiden) =>
DNA & RNA = polynucleotiden
Nucleotide = suikermolecule (desoxyribose
(bij DNA) of ribose (bij RNA) ) + fosfaatgroep
+ base (A (adenine), T (thymine), C (cytosine),
G (guanine) en U (uracil) )
DNA heeft enkel A, T, C, G ; RNA enkel A, U, C, G
Verschillen tussen DNA en RNA: suikermolecule van de
nucleotide, de base thymine die wordt vervangen door uracil in
RNA
Base is altijd gebonden aan C-atoom 1’ ; fosfaatgroep aan 5’ ;
hydroxylgroep (-OH) aan 3’
Keten kan enorm lang worden door bindingen tussen de
nucleotiden maar eindigt altijd met vrije fosfaatgroep aan 5’ en
hydroxylgroep aan 3’ => herkenbare oriëntatie : 5’ -> 3’ of
omgekeerd
3.3.2 ruimtelijke structuur van DNA
James Watson & Francis Crick hebben ruimtelijke structuur van
DNA opgehelderd. (eigenlijk Rosalind Franklin).
2