ANATOMIE EN FYSIOLOGIE
1. INLEIDING TOT DE ANATOMIE EN FYSIOLOGIE
1.1 Levende organismen
‘Nice to know’
1.2 Anatomie
- Anatomie = ‘’open snijden’’
- Studie van inwendige en uitwendige structuren en de fysieke relaties tussen
lichaamsdelen (lees ppt voor voorbeelden!!)
- Bouw (structuur) en functie zijn altijd met elkaar verweven (zie ppt)
- Bouw = anatomie ➔ je kijkt er naar en beschrijft de situatie
o De manier waarop iets is samengesteld gaat ook zijn functie bepalen
- Functie = fysiologie ➔ hoe het werkt
- Macroscopische anatomie = met blote oog ➔ inwendig/uitwendig
- Bestuderen van vorm en oppervlakte kenmerken
- Regionale anatomie = bepaalde zones
- Systematische anatomie = orgaanstelsels = meerdere organen
- Microscopische anatomie = niet met blote oog waarneemnaar ➔ lichtmicroscoop
Bekijk foto op ppt van paarse handen
- Paars/blauw = terkort aan zuurstog
- Cyanotische vinger (cyanose = tekort aan zuurstof ➔ zuurstof toedienen)
- Capillaire refill ➔ bloedvaten toedrukken en dan weer open (roos in 2 sec)
1.3 Fysiologie
- Studie van de manier waarop levende organismen hun vitale functies verrichten
- Functioneren van de anatomische structuren
- De fysiologie van de mens is de studie van de functies van het menselijke lichaam
- Diverse niveaus:
o Cel fysiologie: hoe functioneert 1 cel
o Orgaan fysiologie: hoe functioneert een orgaan
o Orgaanstelsels: samenwerking tussen stelsels
- Pathofysiologie = wanneer het fout gaat
3 compartimenten:
- Intra – vasaal = in bloedvat
- Intra cellulair = in de cel
- Extra cellulair = buiten de cel
Wand van bloedvat en cel = semi – permeabel
- Half doorgankelijk
- Water kan vrij in en uitstromen
, Interstitiële ruimte = ruimte tussen cellen
Water is een transportmiddel:
- Bloedvat – interstitieel milieu – cel
- Beide richtingen
o Aanvoer of afvoer
1.4 Verschillende organisatieniveaus (groot naar klein)
- Organisme
- Orgaanstelsel
- Orgaan
- Weefsel
- Cel
- Chemisch
1.4.1 Verchillende organisatieniveaus: chemisch niveau (‘nice to know’)
- Kleinste stabiele bouwstenen van materie (= atomen) ➔ verbinden zich tot moleculen
met een complexe vorm
- Functie van de moleculen wordt door zijn gespecialiseerde vorm gedefinieerd
1.4.2 Verchillende organisatieniveaus: celniveau
- Cellen = kleinst levende eenheden in lichaam ➔ cellulair organisatieniveau
- In een cel zijn diverse organellen en structuren aanwezig
o Mitochondrium = energie
o Endoplasmatisch reticulum = interne opslag (= netwerk van kanalen)
o Celkern = bevat genetisch materiaal
o Ribosomen = aanmaak eiwitten
- Cel bevindt zich in een waterig milieu
o Water = transportmiddel ➔ in beide richtingen
o Cel heeft een eigen homeostase ➔ intern evenwicht
1.4.3 Verchillende organisatieniveaus: weefselniveau
- Gelijke cellen (werken samen om functie te organiseren) met een gelijke bouw (=
functies) (zie voorbeelden op ppt)
1.4.4 Verchillende organisatieniveaus: orgaan niveau
- Verschillende soorten weefsel zitten vervat in 1 orgaan
- Hart:
o Hol orgaan met als doel verder stuwen van bloed in bloedvaten
o Soorten weefsel:
Hartspierweefsel = contractie
Zenuwweefsel = aansturing (sneller/trager)
, Bindweefsel = onderverdeling in compartimenten
- Blaas:
o Hol orgaan met als doel opslag urine en de lozing van urine
o Soorten weefsel:
Spierweefsel = contractie
Overgangsepitheel = laat groter worden van de blaas toe
Zenuwweefsel = aansturing sfincters
1.4.5 Verchillende organisatieniveaus: orgaanstelsel
- Verschillende organen werken samen in 1 orgaanstelsel
1.4.6 Verchillende organisatieniveaus: organisme niveau
- Alle orgaanstelsel werken samen om het leven en de gezondheid van de mens in
stand te houden
- 3 soorten:
o Animale stelsels = onder invloed van de wil
Beenderstelsel, spierstelsel en voortplantingsstelsel
o Vegetatieve stelsels = niet onder invloed van de wil
Huid, bloedvatenstelsel, lymfestelsel, ademhalingsstelsel,
spijsverteringsstelsel en urinair stelsel
o Regulerende stelsels
Zenuwstelsel en hormoonstelsel
Intra cellulair = in de cel
Inter cellulair = ruimte tussen
cel
Intravasaal = in bloedvaten
Samenwerkende vegatatieve:
Hart en longen
Spijsvertering en
bloedvaten
1.5 De 11 orgaanstelsels (‘nice to know’)
1.6 Homeostase: streven naar intern evenwicht
Homeostase = het bestaan en behouden van een stabiel intern milieu
- Cellen, organen en weefsels werken samen binnen de begrenzing van de huid
- Werking enkel mogelijk binnen bepaalde marges
o 7,35 – 7,45 (ondergrens/bovengrens)
, o Onder = zuur milieu
o Boven = alkalisch milieu
- Doel van homeostase = optimale stofwisseling behouden op cellulair niveau
- Homeostatische regulering:
o Ondervangen van interne veranderingen zodat intern milieu stabiel blijft
Te lage pH (acidose) ➔ lichaam doet poging om pH te laten stijgen
Te hoge pH (alcalose) ➔ lichaam doet poging om pH te laten zakken
o Ondervangen van externe veranderingen zodat intern milieu stabiel blijft
Schaafwonden en bloedverlies ➔ bloedvaten samentrekken
- Als regulering faalt ➔ toestand van ziekte
1.6.1 Homeostase: wat is nodig?
- Receptor: meetinstrument
o Gevoelig voor veranderingen in de omgeving
o Gevoelig voot bepaalde prikkel
- Besturingssysteem (of integratiecentrum)
o Centrale aansturing vanuit de hersenen
- Effector
o Reageert op prikkels vanuit besturingssysteem
o Effect ➔ 2 mogelijkheden
Negatieve terugkoppeling: het gaat de werking van de gemeten prikkel
tegen
Positieve terugkoppeling: het gaat de werking van de gementen prikkel
versterken
- Anders geformuleerd: een variatie buiten de normale grenzen wekt een automatische
reactie waardoor de situatie wordt gecorrigeerd
- Waarden zijn gemiddelden = variaties op de waarden zijn belangrijker dan de
absolute getallen
- De meeste homeostatische mechanismen in het lichaam zijn negatieve
terugkoppelingen
1.7 Homeostase: negatieve en positieve terugkoppeling
Negatieve terugkoppeling in het lichaam: oorspronkelijke prikkel die werd gemeten wordt
tegen gewerkt (zie vb in ppt)
- Negatief = “tegengesteld” aan de oorsponkelijke prikkel
Positieve terugkoppeling in het lichaam: oorsprongkelijke prikkel die werd gemeten wordt
versterkt (zie vb in ppt)
- Treedt op bij regulering van gevaarlijke of belastende processen die snel moeten
worden voltooid om verdere schade te voorkomen
1.8 Homeostase: verpleegkundige toepassing: regulering van de glycemie
- Glucose = meest eenvoudige moleculen van suiker, vaak door voedsel opgenomen
1. INLEIDING TOT DE ANATOMIE EN FYSIOLOGIE
1.1 Levende organismen
‘Nice to know’
1.2 Anatomie
- Anatomie = ‘’open snijden’’
- Studie van inwendige en uitwendige structuren en de fysieke relaties tussen
lichaamsdelen (lees ppt voor voorbeelden!!)
- Bouw (structuur) en functie zijn altijd met elkaar verweven (zie ppt)
- Bouw = anatomie ➔ je kijkt er naar en beschrijft de situatie
o De manier waarop iets is samengesteld gaat ook zijn functie bepalen
- Functie = fysiologie ➔ hoe het werkt
- Macroscopische anatomie = met blote oog ➔ inwendig/uitwendig
- Bestuderen van vorm en oppervlakte kenmerken
- Regionale anatomie = bepaalde zones
- Systematische anatomie = orgaanstelsels = meerdere organen
- Microscopische anatomie = niet met blote oog waarneemnaar ➔ lichtmicroscoop
Bekijk foto op ppt van paarse handen
- Paars/blauw = terkort aan zuurstog
- Cyanotische vinger (cyanose = tekort aan zuurstof ➔ zuurstof toedienen)
- Capillaire refill ➔ bloedvaten toedrukken en dan weer open (roos in 2 sec)
1.3 Fysiologie
- Studie van de manier waarop levende organismen hun vitale functies verrichten
- Functioneren van de anatomische structuren
- De fysiologie van de mens is de studie van de functies van het menselijke lichaam
- Diverse niveaus:
o Cel fysiologie: hoe functioneert 1 cel
o Orgaan fysiologie: hoe functioneert een orgaan
o Orgaanstelsels: samenwerking tussen stelsels
- Pathofysiologie = wanneer het fout gaat
3 compartimenten:
- Intra – vasaal = in bloedvat
- Intra cellulair = in de cel
- Extra cellulair = buiten de cel
Wand van bloedvat en cel = semi – permeabel
- Half doorgankelijk
- Water kan vrij in en uitstromen
, Interstitiële ruimte = ruimte tussen cellen
Water is een transportmiddel:
- Bloedvat – interstitieel milieu – cel
- Beide richtingen
o Aanvoer of afvoer
1.4 Verschillende organisatieniveaus (groot naar klein)
- Organisme
- Orgaanstelsel
- Orgaan
- Weefsel
- Cel
- Chemisch
1.4.1 Verchillende organisatieniveaus: chemisch niveau (‘nice to know’)
- Kleinste stabiele bouwstenen van materie (= atomen) ➔ verbinden zich tot moleculen
met een complexe vorm
- Functie van de moleculen wordt door zijn gespecialiseerde vorm gedefinieerd
1.4.2 Verchillende organisatieniveaus: celniveau
- Cellen = kleinst levende eenheden in lichaam ➔ cellulair organisatieniveau
- In een cel zijn diverse organellen en structuren aanwezig
o Mitochondrium = energie
o Endoplasmatisch reticulum = interne opslag (= netwerk van kanalen)
o Celkern = bevat genetisch materiaal
o Ribosomen = aanmaak eiwitten
- Cel bevindt zich in een waterig milieu
o Water = transportmiddel ➔ in beide richtingen
o Cel heeft een eigen homeostase ➔ intern evenwicht
1.4.3 Verchillende organisatieniveaus: weefselniveau
- Gelijke cellen (werken samen om functie te organiseren) met een gelijke bouw (=
functies) (zie voorbeelden op ppt)
1.4.4 Verchillende organisatieniveaus: orgaan niveau
- Verschillende soorten weefsel zitten vervat in 1 orgaan
- Hart:
o Hol orgaan met als doel verder stuwen van bloed in bloedvaten
o Soorten weefsel:
Hartspierweefsel = contractie
Zenuwweefsel = aansturing (sneller/trager)
, Bindweefsel = onderverdeling in compartimenten
- Blaas:
o Hol orgaan met als doel opslag urine en de lozing van urine
o Soorten weefsel:
Spierweefsel = contractie
Overgangsepitheel = laat groter worden van de blaas toe
Zenuwweefsel = aansturing sfincters
1.4.5 Verchillende organisatieniveaus: orgaanstelsel
- Verschillende organen werken samen in 1 orgaanstelsel
1.4.6 Verchillende organisatieniveaus: organisme niveau
- Alle orgaanstelsel werken samen om het leven en de gezondheid van de mens in
stand te houden
- 3 soorten:
o Animale stelsels = onder invloed van de wil
Beenderstelsel, spierstelsel en voortplantingsstelsel
o Vegetatieve stelsels = niet onder invloed van de wil
Huid, bloedvatenstelsel, lymfestelsel, ademhalingsstelsel,
spijsverteringsstelsel en urinair stelsel
o Regulerende stelsels
Zenuwstelsel en hormoonstelsel
Intra cellulair = in de cel
Inter cellulair = ruimte tussen
cel
Intravasaal = in bloedvaten
Samenwerkende vegatatieve:
Hart en longen
Spijsvertering en
bloedvaten
1.5 De 11 orgaanstelsels (‘nice to know’)
1.6 Homeostase: streven naar intern evenwicht
Homeostase = het bestaan en behouden van een stabiel intern milieu
- Cellen, organen en weefsels werken samen binnen de begrenzing van de huid
- Werking enkel mogelijk binnen bepaalde marges
o 7,35 – 7,45 (ondergrens/bovengrens)
, o Onder = zuur milieu
o Boven = alkalisch milieu
- Doel van homeostase = optimale stofwisseling behouden op cellulair niveau
- Homeostatische regulering:
o Ondervangen van interne veranderingen zodat intern milieu stabiel blijft
Te lage pH (acidose) ➔ lichaam doet poging om pH te laten stijgen
Te hoge pH (alcalose) ➔ lichaam doet poging om pH te laten zakken
o Ondervangen van externe veranderingen zodat intern milieu stabiel blijft
Schaafwonden en bloedverlies ➔ bloedvaten samentrekken
- Als regulering faalt ➔ toestand van ziekte
1.6.1 Homeostase: wat is nodig?
- Receptor: meetinstrument
o Gevoelig voor veranderingen in de omgeving
o Gevoelig voot bepaalde prikkel
- Besturingssysteem (of integratiecentrum)
o Centrale aansturing vanuit de hersenen
- Effector
o Reageert op prikkels vanuit besturingssysteem
o Effect ➔ 2 mogelijkheden
Negatieve terugkoppeling: het gaat de werking van de gemeten prikkel
tegen
Positieve terugkoppeling: het gaat de werking van de gementen prikkel
versterken
- Anders geformuleerd: een variatie buiten de normale grenzen wekt een automatische
reactie waardoor de situatie wordt gecorrigeerd
- Waarden zijn gemiddelden = variaties op de waarden zijn belangrijker dan de
absolute getallen
- De meeste homeostatische mechanismen in het lichaam zijn negatieve
terugkoppelingen
1.7 Homeostase: negatieve en positieve terugkoppeling
Negatieve terugkoppeling in het lichaam: oorspronkelijke prikkel die werd gemeten wordt
tegen gewerkt (zie vb in ppt)
- Negatief = “tegengesteld” aan de oorsponkelijke prikkel
Positieve terugkoppeling in het lichaam: oorsprongkelijke prikkel die werd gemeten wordt
versterkt (zie vb in ppt)
- Treedt op bij regulering van gevaarlijke of belastende processen die snel moeten
worden voltooid om verdere schade te voorkomen
1.8 Homeostase: verpleegkundige toepassing: regulering van de glycemie
- Glucose = meest eenvoudige moleculen van suiker, vaak door voedsel opgenomen